Hugo Van hunsel: 'Was het ST. Julianusgasthuis (nvdr: hotel avant la
lettre). De officiele stichtingsakte dateert van 05.04.1305. Het was een gasthuis voor
pelgrims op weg naar Santiago de Compostela en landlopers. De jaarlijkse pelgrimtafel op
Witte donderdag is het laatst dat ons nog herinnert aan de vroegere tijden. In de kapel
plaats men een rijkelijk versierde tafel waar twaalf genodigden (landlopers of armen mogen
genieten van een heerlijke maaltijd).'
Volgens Emanuel De Paepe: 'Dit was vroeger een trekpleister voor controversiële
schrijvers. Vooral in de jaren 60 waarin de hippies hoogtij vierden.'
Frits Schetsken: 'Het Sint-Julianusgasthuis is genoemd naar een heilige die uitblonk in
gastvrijheid. Gesticht op 5 april 1303 door Ida van der List en Johannes Tuclant is het
bestemd om pelgrims op weg naar Sint-Jacob van Compostella drie nachten onderdak te bieden
en hen daarna een getuigschrift mee te geven van goed christelijk gedrag, wat het
toegangsbewijs voor andere gasthuizen op de route is.
In 1540 krijgen de Aalmoezeniers het beheer en eind 16de eeuw is er zo'n tegenspoed
voor het complex, dat passanten er nog enkel wat stro vinden als bed. Van 1702 tot 1798
komt het in handen van de Loretanen, Antwerpenaars die een bedevaart hebben gemaakt naar
het Italiaanse Loreto, waarheen volgens de legende het Nazarethse huisje van Maria door
engelen is overgebracht. De Antwerpse Loretanen ondersteunen hun navolgers financieel en
materieel. De zaal van het gasthuis wordt vergroot voor feesten en toneel, waarvan de
opbrengst voor de armen is bestemd. Rond 1710 trekken ze met hun toneelvoorstellingen naar
het tapissierspand op de Graanmarkt, waaruit in de 19de eeuw de Bourlaschouwburg zal
voortkomen.
De kapel in Brabantse gotiek dateert uit 1505. In 1792 worden er Franse
soldaten ingekwartierd, die de kapel leeghalen en het Rochusbeeldje boven de ingang
verwijderen. Nu is daar het beeld van De Zwarte Panter voor in de plaats gekomen.
In 1800 wordt het gasthuis verhuurd als dans- en feestzaal, de Broederschap van de
Loretanen wil het heropenen, maar in de Franse tijd komt het in handen van de commissie
voor burgerlijke gasthuizen, waaruit ons huidige Openbaar Centrum voor Maatschappelijk
Welzijn (OCMW) voortkomt. Het wordt een rusthuis voor oude lieden.
In 1815 wordt in de kapel voor het eerst de Pelgrimstafel heringericht, waaraan op
Goede Vrijdag 12 pelgrims kunnen plaatsnemen die de reis naar Rome of het Heilig Land
hebben volbracht. Bij gebrek aan 12 pelgrims wordt heden ten dage hun aantal aangevuld met
armen uit de stad en de reis is dus geen voorwaarde meer. Nog steeds wordt op Witte
Donderdag de Pelgrimstafel met twaalf verschillende visgerechten gedekt, bekostigd door
diverse handelaren en worden 's avonds 12 bejaarden uit diverse Antwerpse rusthuizen ter
tafel genood. Voordien kan het publiek de rijk uitgedoste tafel bewonderen. De oorsprong
van dit gebruik ligt bij een testamentaire beschikking uit 1556 van Capeteyn d'Areste,
waarbij deze een jaarlijkse gift beschikbaar stelt om op die dag voor de armen een
maaltijd op te dienen.
Gemis aan comfort en problemen met de brandveiligheid noodzaken het OCMW om in 1988 het
rust- en verzorgingsoord te sluiten en de laatste bewoners naar elders te verhuizen. Wel
blijft er nog tot eind twintigste eeuw het Nachtverblijf van Sint-Julianus aan de kant van
de Sint-Jansvliet, waar twee bedden gereedstaan voor dakloze vrouwen, die hier dan drie
opeenvolgende nachten gratis mogen verblijven.
Intussen wordt op 16 oktober 1945 in Pepingen in het Pajottenland ten zuidwesten van
Brussel Adriaan Raemdonck geboren. Eenmaal wat opgegroeid wil de knaap kunstschilder
worden begot! Hij belandt zowaar op de Antwerpse kunstacademie, maar nog meer in café De
Muze, waar alles wat in die dagen jong en creatief is in de stad samenschoolt en elkaar
beïnvloedt: Panamarenko, Wannes Van de Velde, Fred Bervoets, Ferre Grignard, Hugo Heirman
en daar bescheiden tussenin Adriaan Raemdonck.
Maar dan gebeurt er iets in de nacht van 3 op 4 april 1968: een strijkijzer veroorzaakt
een hevige brand in de Sint-Pauluskerk aan de Veemarkt en een hele schare buurtbewoners
wordt plots kunstredder om de inboedel van de kerk weg te slepen uit een vlammenzee. Een
van hen is Adriaan, die met een legerschop de ravage te lijf gaat en ontdekt dat hij meer
in de wieg is gelegd om zich om kunstschatten te bekommeren, dan om er zelf te maken. Het
idee voor een eigen kunstgalerie is geboren bij de kunststudent die dan in het hoogste
jaar van de Antwerpse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten is beland en voor zijn
eindexamen staat. Hij zal daar niet voor slagen, hij heeft zijn zinnen al op iets anders
gezet.
Op de hoek van de Oude Beurs en Wisselstraat 2 staat een pand leeg, waar voorheen onder
de naam La Panthère Noire een dame van lichte zeden haar gunsten afficheerde. Adriaan is
op dat moment assistent-decorbouwer van Paul Degueldere bij de toenmalige BRT-omroep en
met die inkomsten huurt hij het vroegere bordeel om er zijn kunstgalerie in te starten,
waarbij hij de vroegere naam vervlaamst om zeker geen aanleiding tot misverstanden te
geven, maar tegelijk ook het verschil met andere galeries te maken. Met afgedankt
decoratiemateriaal kan Adriaan zijn nieuwe expositie- en feestplek aankleden. De opening
vindt plaats op 5 december 1968 met een tentoonstelling van Lilly van Oost en een
vernissage met muziek van Wannes van de Velde en Flor Hermans. Zelfs de politie heeft
interesse, zij het misschien niet direct voor de tentoongestelde kunst. Vlakbij hebben een
aantal kunstenaars hun ateliers in de Oude Beurs en de Spanjepandsteeg, de Muze is twee
steenworpen verderop.
Wanneer het pand in 1970 niet langer beschikbaar is, moet Adriaan op zoek naar een
nieuw onderkomen voor zijn galerie en zo komt hij uit bij de leegstaande middeleeuwse
kapel in de Hoogstraat, die hij kan huren van het Antwerpse OCMW. Daar wil hij zich niet
uitsluitend toeleggen op tentoonstellingen, maar gaat hij ook zijn eigen ‘stal’ van
kunstenaars begeleiden en voor hen kansen creëren via het exposeren van hun werk op
buitenlandse kunstbeurzen. Daarnaast tracht hij dynamiek in en om de galerie te scheppen
via het organiseren van voorstellingen van undergroundfilms, literaire activiteiten en
muziekoptredens.
Van de opheffing van het rust- en verzorgingstehuis kan Adriaan gebruikmaken om de
galerie uit te breiden met een aantal ruimten rond een groen binnenpleintje. Wanneer ook
het vluchthuis voor vrouwen naar een beter onderkomen vertrekt, kan Adriaan de
conciërgewoning daarvan inrichten als etsatelier voor Roger van Akelijen, een van zijn
vaste kunstenaars, waardoor het in 1970 opgerichte Panter Print over een eigen ruimte
beschikt. Het in 1971 opgerichte Panter Pers Atelier zorgt onder leiding van Roger
Vandaele voor eigen publicaties. De winkel onder het vluchthuis wordt wat later een nieuwe
expositieruimte aan de Hoogstraatzijde.
Hoewel hij begint in een periode waarin de conceptuele kunst opkomt, blijft Adriaan
Raemdonck trouw aan zijn eigen liefde, de figuratieve schilderkunst, aangevuld met
beeldhouwwerk. Hij weet kunstenaars als Fred Bervoets, Jan Cox, Walter Goossens, Marcel
van Maele, Wilfried Pas aan zijn galerie te binden en stelt ook werk van talloze andere
beginnende en gearriveerde creatievelingen tentoon, stimuleert ook samenwerking van
beeldende kunstenaars met literaire auteurs als Hugo Claus.
Als galeriehouder van de oudste nog bestaande ruimte voor hedendaagse kunst in
Vlaanderen is Adriaan Raemdonck vandaag voorzitter van de Belgische en Europese
beroepsorganisatie van kunstgalerieën. Achter de poort met dat beeld van een panter in de
fries kan je van donderdag tot en met zondag dit alles gaan bewonderen tussen 13.30 en 18
uur. ' Karlie Vreugde: 'Ben er enkele jaren geweest. Er is een soort binnenplaats met een kapel
met allemaal kunstwerken? Prachtig.'
Français English
  
|