| Frits Schetsken: 'Architect Bartholomeus Proost zet in 1854 aan de Meir een 
staaltje van neo-Second Empirestijl neer. Op een bestaande 18de-eeuwse 
begane grond bouwt hij een klassiek geordonneerde bovengevel, waarbij hij onder de 
puilijst Ionische consoles aanbrengt en bovenaan Corinthische 
zuilen worden gesuggereerd. De bel-étage is zeer hoog, met daarop een 
mezzanino, die wordt bekroond door een klassieke zware attiek 
met een portret van Rubens. 
 Dankzij We-Men - de Nederlandse herenmodeketen die hier een filiaal vestigde - is Den 
Cleynen Sint-Arnold in 1992 mooi gerestaureerd en wie goede ogen heeft leest bovenaan de 
latijnse tekst ‘1567. Has aedes illustrissimi Rubeni Joannes et Maria Pypelincx in 
habitaverunt. Parentes RE.AED. 1854.’ Een hele mondvol en dan nog niet eens echt correct. 
Er staat weliswaar dat in dit huis Jan  Rubens en zijn vrouw Maria Pijpelincx hebben 
gewoond, maar eigenlijk was het de woning van Hendrik Pijpelincx, grootvader van onze 
beroemde Rubens.
 Het huis aan de Meir dateert van 1854 en is dus zeker niet het oorspronkelijk woonhuis 
van ma's ouwelui. Toch starten we hier ons verhaal.
 Hendrik Pijpelinckx’ schoonzoon Jan Rubens is advocaat en schepen van Antwerpen met 
calvinistische sympathieën, zoals heel wat intellectuelen in die dagen. Maar Jan beseft 
dat dit soort ideeën niet zo erg gezond zijn, wanneer koning Filips II na de beeldenstorm 
van 1566 landvoogdes Margaretha van Parma door de hertog van Alva vervangt. Daarom 
verhuist het gezin Rubens naar Duitsland, waar Jan werk hoopt te vinden in de nabijheid 
van Willem van Oranje, leider van het verzet tegen de Spaanse dominantie van de 
Nederlanden. 
 En het lukt, Jan wordt de persoonlijke raadsman van Willems tweede vrouw Anna van 
Saksen in haar residentie te Siegen. Willem is niet met Anna getrouwd om haar mooie ogen 
of haar aangename karakter - ze is nogal onberekenbaar in haar doen en laten - maar in de 
hoop financiële en materiële hulp te krijgen van haar familieleden, de lutherse 
keurvorsten van Saksen. Die zien echter niet direct welk voordeel ze uit Willems 
risicovolle onderneming halen, ze houden de knip op de geldbeugel.
 Daarmee taant de interesse van Willem voor zijn vrouw zienderogen en Anna voelt zich 
eenzaam, want haar echtgenoot doet permanent overuren voor zijn revolutie. Ze gaat te rade 
bij haar raadsman, die haar spoedig ook met daad bijstaat. Helaas, iets te nadrukkelijk en 
wanneer Anna haar voorbehoedsmiddelen vergeet en zwanger raakt, kan Willem daar niet mee 
lachen. Zo leert Jan de binnenkant van de kerker van de Dillenburg kennen, terwijl Oranje 
het voorval aangrijpt om van Anna te scheiden.
 Maria Rubens-Pijpelinckx weet haar man tegen de losprijs van zowat het complete 
familiefortuin van de doodstraf te redden, waardoor Jan alsnog een historische daad kan 
stellen: onze Pieter Paul aanschouwt op 28 juni 1577 het leven tijdens het huisarrest dat 
pa is opgelegd in Siegen.
 Als Jan Rubens na tien jaar weer vrij is om te gaan en te staan waar hij wil, verhuist 
het gezin naar Keulen, waar ma een winkeltje begint en pa zijn advocatenpraktijk opnieuw 
leven inblaast. Maar de kerkers hebben Jan geen goed gedaan en in 1587 legt hij het loodje 
en de wetboeken erbij neer. Dat wordt voor zijn vrouw aanleiding om in 1589 met haar drie 
kinderen naar Antwerpen terug te keren.
 Ze trekt hier op de Meir bij haar zuster in; pa en ma zijn intussen overleden. Maria 
Pijpelinckx weet zich spoedig weer in de Antwerpse betere milieus te integreren en stuurt 
haar zonen Filips en Peter Paul naar de Latijnse school. Daar leert Peter Paul 
klasgenootje Balthazar Moerentorfs kennen, een ontmoeting waar hij later nog de vruchten 
van zal plukken. Daarnaast maakt hij kennis met een handvol oudere lieden: Tacitus, 
Seneca, Horatius, Plutarchus, Virgilius en dat nog voor zijn 14de jaar. Ze duiken later 
opnieuw op in zijn schilderijen, in de gedaante van Griekse goden en allegorieën.
 Moeder voorziet ook een introductie in de betere kringen: Pieter Paul wordt aangenomen 
als page in Oudenaarde bij Marguerite de Lalaing-d'Arenberg, gravin de Ligne. Hij proeft 
er van het hofleven, maar dat smaakt hem niet echt. Daarom zeurt hij zijn moeder net zo 
lang aan haar hoofd om schilder te mogen worden, dat ze een ver familielid opzoekt. Bij 
Tobias Verhaegt zal Pieter Paul echter maar enkele maanden blijven, buiten een dosis 
basic-kennis valt er voor de jongen niet zoveel te leren. Hij stapt over naar Adam van 
Noort, een ouwe rot in het vak, die later ook leermeester van Jacob Jordaens zal worden - 
en zelfs diens schoonvader. Maar ook deze man blijft de getalenteerde pupil niet eindeloos 
boeien. Na vier jaar bij Adam ontdekt hij iemand, die reeds kennis heeft gemaakt met een 
nieuw uit Italië overwaaiende trend, de renaissance. Dat is Otto van Veen, die zijn naam 
al verlatiniseert tot Venius. Door hem aangemoedigd, besluit Pieter Paul na het behalen 
van zijn meesterschap in 1598 zelf een reis naar Italië te ondernemen. Wanneer Maria 
Pijpelinckx in 1601 verhuist naar de Kloosterstraat, eindigt de rol van dit huis in het 
leven van Rubens.' 
 Français
 English
 
 
 
    
 
 |