Hugo Broes: 'Het begijnhof van Lier werd in 1258 gesticht en kende in de
loop der tijden vier uitbreidingen.
Het omvat 162 huizen, die dateren van einde 1500, 1600 en begin 1700.
Het begijnhof is van het stadstype: 2 ha groot met 11 straten.
Ongeveer twee derde ervan is gerestaureerd.
Het hof is eigendom van de kerk en het OCMW Lier. Er zijn geen huizen in privébezit.'
Frits Schetsken: 'In de Begijnhofstraat geeft de monumentale
barokke arduinen toegangspoort uit ca.
1690 toegang tot het Lierse begijnhof. Het Lierse BegijnhofIn het midden der 13de
eeuw staan een drietal zusters een stuk grond langs de Nete af om er begijnenwoningen op
te bouwen. In 1258 vragen de Lierse begijnen toelating een eigen kapel te bouwen en het
volgende jaar wordt dat toegestaan. In 1263 kunnen de begijnen een pastoor betalen en bij
een akte van 1264 wordt het begijnhof als zelfstandige parochie erkend door de bisschop
van Kamerijk. Oorspronkelijk ligt dat Begijnhof buiten de omwallingen. Tussen 1389 en 1430
kent het een snelle uitbreiding, mede door steun van hertogin Aleidis van Brabant,
echtgenote van hertog Hendrik III. Deze hertog heeft hier een jachtslot staan. Wanneer
er door de welvarende lakennijverheid en de veemarkt ruimtegebrek ontstaat, worden de
Lierse grenzen uitgelegd en komt het Begijnhof binnen de Stadsvesten te liggen. In 1485 en
1526 is het begijnhof door brand geteisterd en in het laatste jaar telt het reeds 44
huisjes. Ook in 1542 vindt er nogmaals een brand plaats. Tussen 1594 en 1613 worden er
kasseitjes gelegd. In 1784 zijn er 180 begijnen, maar tijdens de Franse Revolutie
worden hof en kerk aangeslagen en veel kostbaarheden worden openbaar verkocht. Dat gebeurt
op 27 juli 1794, waarbij het begijntje Dorothea Van der Nath, sinds juli 1757 geproffest,
nog heimelijk uit een van twee wegrijdende karren vol zilverwerk vier gedreven zilveren
kandelaars weet te trekken en verborgen onder haar kleed weet mee te smokkelen, zodat ze
voor de kerk behouden blijven. En diezelfde Door heeft reeds vijf dagen tevoren een
zilveren renaissance-monstrans weten te redden. Eerst is de kerk nog in gebruik geweest
als Tempel der Wet, waar op 20 maart 1799 het feest der Souveraniteit van het Volk is
gehouden. In 1813 komt de kerk terug in het bezit van de begijntjes, die echter pas in
1814 toelating krijgen opnieuw hun habijt aan te trekken. Het laatste begijntje, zuster
Agnes, heeft het begijnhof in 1984 verlaten. Thans zijn er 162 huisjes, verspreid over
elf straten en heeft het begijnhof een oppervlakte van 2 hectare. De meeste woningen zijn
opgetrokken uit baksteen, enkele uit zandsteen, en dateren uit
de 17de en begin 18de eeuw. Tal van huisnamen dagtekenen uit de tweede helft der 17de
eeuw. Sommige huisjes zijn door muurtjes van de buitenwereld afgesloten en daarin leden de
bewoonsters een kluizenaarsleven in navolging van Sint-Antonius de Grote in de
Wildernisse. Poortgebouw(kleine foto's rij 1 foto 5 + rij 2 foto 5)In de
rondboognis boven de poort staat een terracotta
beeld van de Heilige Begga uit 1777 van d'Heur. De patrones van de begijnenbeweging is de
dochter van Pepijn van Landen, een 7de-eeuws Merovingisch edelman, die aan de basis ligt
van het beroemde geslacht der Karolingen, waartoe Karel Martel en Karel de Grote
behoorden. Zij wordt veelal afgebeeld met zeven torens, omdat ze in Andenne een klooster
omgeven door zeven kapellen heeft gesticht. Het poortje rechts naast de grote
doorgang wordt als nachtingang voor noodgevallen gebruikt, het grenst dan ook aan een
portierstershuisje dat 'De Wijngaerdt des Heren' heet. Bij zonsondergang worden in die
dagen de vier poorten van het begijnhof hermetisch gesloten.
'Ecce Homo' en het bange Portieresken (Felix Timmermans)De al veertig jaar op het
begijnhof wonende Cicielken is portieres van dit hof. Elke namiddag na de vespers in de
kerk, gaat zij nog wat bidden bij het Ecce Homo-beeld, dat enigszins vervallen in een
zijkapel staat. Op een stormachtige avond is zij in haar schaars verlichte huisje in de
'Bekoring van Sint-Antonius' aan het lezen, als plots de letters van de bladzijden lijken
te springen en tot heksen en duivels worden, die een macabere rondedans uitvoeren rond
Cicielken. Die wordt ruw afgebroken door drie zware slagen op de buitenpoort. Cicielken
aarzelt, maar gaat na nog een slag de duisternis in en kijkt voorzichtig door het
judasvenstertje. De schrik slaat haar meteen om het hart, buiten de poort staat een bende
gespuis met blikkerende messen. Aanvankelijk wil Cicielken de poort toe houden, zich er
wel van bewust dat die lieden niets goeds van zin zijn. Maar de mannen buiten roepen haar
verwensingen toe, beginnen stukken steen uit de poortmuren te kappen en beloven haarzelf
geen haar te krenken als ze opendoet. Bang dat weerstand toch niet zal baten en ook om het
eigen vege leven te redden, doet Cicielken het slot los, haalt grendels en ketting van de
poort, zodat de bende binnen kan. Zijzelf wordt opzij gestoten en de mannen klauteren over
de tuinmuren rond de huisjes, slaan de ruiten in en vallen de slapende begijntjes aan. Hun
doel zijn de verborgen potten met gouden Carolussen.Cicielken voelt meteen dat ze
verkeerd heeft gehandeld, gaat via de sacristie de kerk binnen en begint de klokken te
luiden, iets wat tot haar taak had behoord toen ze nog veel jonger was. Ze hoop dat
hierdoor hulp uit de stad zal komen opdagen. Zelf komt ze ten val, na meegesleurd te zijn
door het klokkentouw. Ze zoekt in het schemerduister van de kerk - verlicht door één rood
altaarvlammetje - naar het Ecce Homobeeld. Het Christusbeeld komt tot leven, terwijl voor
de kerkdeur andere aan de moordenaars ontsnapte begijntjes om hulp schreeuwen en
doodskreten slaken. Christus vraagt aan Cicielken wat dat lawaai te betekenen heeft, wie
daarbuiten om Hem roept. Maar Cicielken doet alsof ze van niets weet, totdat in de verte
een haan kraait en Christus opmerkt dat Petrus ook zo antwoordde destijds. Hij neemt haar
dan mee naar de kerkdeur, waar Cicielken de doorstoken lichamen van de andere begijntjes
ziet en hen hoort kermen. De bende is intussen vertrokken, beladen met goudstukken. Alleen
Cicielkens klokgelui heeft voorkomen dat ze de kerkschatten ook nog zouden hebben
meegenomen. Ze zijn er zelfs voor op de vlucht geslagen. Als de Ecce Homo zelf in de
deuropening verschijnt, voelen de stervende begijntjes zich gelukkig en gaan hun zieltjes
naar de hemel. Als het beeld terug op zijn plaats zit, vraagt Christus nogmaals aan
Cicielken wat dat alles betekende en waarom men Hem riep. Dan bekent het portieresken wat
ze heeft gedaan, Jezus vergeeft haar haar zonden en als ze opnieuw durft kijken zit het
Ecce-Homo beeld er weer roerloos bij. Cicielken verlaat de kerk, overal in het begijnhof,
waar intussen de ochtend is aangebroken, liggen lijken en hangt een spoor van vernieling.
Er valt een rood sterretje uit de hemel en dat blijft boven Cicielken hangen. Voor haar
het vreugdevolle teken dat ze maar heeft te volgen naar Jeruzalem, waarheen ze wil als
boetedoening. (Uit 'Begijnhofsproken' van Felix Timmermans en Antoon Thiry, 1905-1908.)
In de nis links van de grote poort staat achter glas het gepolychromeerde houten beeld
van Onze-Lieve-Vrouw van Remedie uit ca. 1500, dat Felix Timmermans inspireert tot zijn
novelle 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen' - in de bundel 'Het keerseken in de lanteern'.
Daarin laat hij het beeld, dat volgens de legende hier vanuit Holland via Schelde, Rupel
en Nete is aangespoeld, stelen door palingvisser Vettigen Teen (waarvoor visser Louis Min
uit een steeg aan de Lisperstraat model staat). De dief heeft het lumineuze idee het beeld
in de Nete te werpen, waarna zich een wonderbare visvangst voordoet. De lantaarn links bij
het beeld is weer een smeedwerk van Lodewijk van Boeckel.
Tweede pastorieMeteen na de poort bevindt zich links de tweede pastorie van het
begijnhof. Let op het slot. Door een uitspringende metalen rand wordt ook bij duisternis -
en dronkenschap - de sleutel keurig naar het sleutelgat geleid. Onderaan de deur een
schoenschraper om de modder van klompen en schoenen te verwijderen.
WezenstraatAchter de poort begint de Wezenstraat, zo genoemd omdat in deze straat
zich ooit een meisjesweeshuis bevond. Dat wordt op het einde van de 19de eeuw ingericht in
de voormalige infirmerie (huis nr.6), maar in 1970 is dit gebouw, samen met de kapel op de
hoek van de Margaretastraat, uitgebrand. De vroegere infirmeriezusters behoren tot de orde
der Maricollen, maar worden door de Lierenaars de Marollekens genoemd.
Kalvarieberg (Hoofdfoto)Een hoekje dat in 1695 tot stand komt, met in een
pleintuintje een witte hardstenen piëta onder een blauwe puntboog tegen drie lindenbomen
uit 1844. Vanaf de dubbele blauwe poort leidt een pad tussen de doornhagen naar het beeld.
Op nrs. 7 en 8 de oude pastorie, die tot 1693 dienst heeft gedaan, waarna de pastoor in
het grote huis naast de begijnhofpoort aan de Begijnhofstraat gaat wonen.
Sint-Margaretastraat De hoofdader van het Lierse begijnhof. Meteen rechts staat
het huisje 'De Gestolen Lieve Vrouwe'. Vroeger was hier de hoofdpoort van het begijnhof,
waar dus het O.L.Vrouwebeeld stond dat nu buiten de nieuwe hoofdpoort hangt.Het huis op
de hoek van de Sint-Margaretastraat en het Oud-Kerkhof is in het geel geschilderd, de
kleur van patroonheilige Sint-Margarita. Het is gebruikelijk dat in een begijnhof het huis
dat het dichtst bij de kerk ligt, de tint van de patroonheilige krijgt, hier dus het
Margaretageel. In de Sint-Margaretastraat - die voorheen Rechtestraat heette - stonden
twee conventshuizen. De verdwenen huizen 'Sint-Thomas' en 'Sint-Franciscus à Paulo' (nr.
16-18) vormden het Oudste of Voorste Konvent, waar armere of behoeftige begijnen
samenwonen. Op de hoek met de Martienushoek wordt in 1595 op nrs. 20-20a het Achterste
Konvent opgetrokken (rij 4 2e foto), waar novicen onder leiding van een oudere begijn
worden opgeleid. In 1712 wordt dit gebouw hersteld en vergroot. Sinds 1965 organiseert
kunstkring Het Konvent er tentoonstellingen. Op nr. 2 in de Sint-Margaretastraat is het
huis 'De gestolen Lieve Vrouwe', dat Timmermans op het idee brengt voor zijn reeds
hogergenoemde novelle 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen'. Aan het eind van de straat geeft
een blauwe poort toegang tot de Stadsvesten.
Oud-KerkhofAan het Oud-Kerkhof staat de barokke Begijnhofkerk (zie
apart item in Belgiumview onder nr.24 in reeks 'Lier'). Rechts naast de kerk zit in
een zijkapel een Ecce Homo (Lijdende Christus), een halfnaakte, gegeselde Christus met een
doornenkroon op het hoofd, een mantel rond de schouders, de handen gebonden en een
rietstaf bij zich. Er brandt een rood ex-voto lichtje bij het beeld uit gebakken
leemaarde, daterend uit 1650 à 1660. Hier halen Timmermans en Anton Thiry hun inspiratie
voor het begijnhofsprookje 'Ecce Homo en het bange portieresken'. Links en rechts van
deze kerk ligt tot 1784 het Begijnenkerkhof, dat in dat jaar wordt afgeschaft. Maar er
liggen nog wel grafzerken. Begijnen worden met de voeten naar de kerkmuur begraven. Zo
zijn ze op de dag van de Opstanding als eerste binnen in de kerk. In grotere kerken,
waarin ook binnenin begraven is, liggen de gewone burgers ook steeds met de voeten naar
het altaar. Alleen hoogwaardigheidsbekleders en geestelijken liggen met hun hoofd erheen,
zij zijn immers vrij van zonden en komen dus toch wel in de hemel ... Links naast de
kerk staat Roland Rens' bronzen beeldje van Juffrouw Symforosa, beroemd begijntje uit
Felix Timmermans' verhaal 'De schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje'.
De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjenEen verhaal uit augustus-
september 1917 van Felix Timmermans, waarin Martienus, neef van de onderpastoor van het
Lierse begijnhof, door zijn oom is weggeroepen als tuinman van het kasteel van Turnhout,
omdat de 25-jarige kerel daar te vaak alleen zou zijn met de kasteelmeiden. Sinds enkele
maanden woont Martienus in een huisje aan de Hellestraat, waarvan de tuin van de straat
wordt gescheiden door een ijzeren spijlenhek. Het nog jonge begijntje Symforosa woont in
een huisje in het Hemdsmouwken en heeft Martienus laten komen om haar tuin te onderhouden.
Zij is daarbij amper weg te slaan van Martienus, die zij twee glazen bier aanbiedt,
waarbij de tuinman haar goedlachs aankijkt. Die blik is voor haar voldoende om in deze man
meer te gaan zien dan zomaar de tuinman. Ze ligt daar wel van wakker, omdat ze innerlijk
voelt dat dit niet kan voor een begijntje. Als Pasen voor de deur staat heeft de gedachte
aan Martienus in haar geest de vorm aangenomen van een man om een gezinnetje mee te
stichten. Zodra de lente in het begijnhof opduikt, gaat Symforosa de kruisweg doen,
waarvan de geschilderde staties sinds 1773 verspreid over het begijnhof onder luifels
tegen de muren van de gebouwen hangen. Vertrekkend van de Calvarieberg loopt ze via de
Sint-Margaretastraat en de Pompstraat naar de Grachtkant, die op het einde naar het
Hellestraatje buigt. Daar staat Martienus - die net terug is van een retraite in een
klooster bij Antwerpen - in zijn eigen tuin aan de rozen te werken. De man geeft een
Gloire de Dijonroos aan Symforosa, die natuurlijk helemaal de kluts kwijt is en er
ontstaat een gesprekje over vrouwen die van bloemen houden en die dan maar het best met
een hovenier zouden moeten trouwen. Martienus begrijpt niet de lichte paniek die zich
daarbij van Symforosa meester maakt en zegt om haar te troosten dat het allemaal wel goed
zal komen, net zoals bij hem, hij die vorig jaar nog zomaar als jonge kerel op het
begijnhof kwam werken en nu na die retraite tot het inzicht is gekomen dat hij broeder
moet worden bij de bruine paters in Turnhout. Die mededeling treft Symforosa uiteraard als
een donderslag bij heldere hemel. Tijdens een processie kort voordat Martienus naar
Turnhout zal vertrekken, loopt deze achter Symforosa en besluit ze hem alsnog een briefje
te schrijven, waarin ze zegt hem te willen ontmoeten op de Begijnenvest, de stadswal net
buiten het begijnenhof langs de Nete. Ze hoopt dat ze hem dan haar liefde kan bekennen en
hem alsnog op andere gedachten kan brengen. De ontmoeting op een regenachtige avond nabij
drie witte berken verloopt zeer moeilijk. Symforosa kan niet uit haar woorden komen en
barst in tranen uit, Martienus begrijpt haar houding helemaal niet en denkt dat ze het
enkel moeilijk met zichzelf heeft, zodat hij belooft voor haar te bidden. Nadien blijft
Symforosa achter met een stil verdriet en laat in de zomer de grootste druiventros als
herinnering aan Martienus hangen aan de druivelaar. Als het weer winter is, hoort
Symforosa van een andere begijn dat zich in het klooster in Turnhout een wonderbeeld van
Sint-Antonius bevindt, waar veel volk heen gaat om te bidden. Symforosa wil dus ook
daarheen en dat wordt haar enkele maanden later inderdaad toegestaan. In de Turnhoutse
kloosterkapel komt ze niet tot rust, omdat Martienus nergens opduikt. Uiteindelijk moet ze
weg om de trein te halen en daarbij komt ze voorbij de kloostertuin, waar ze Martienus
herkent. Zij roept hem zachtjes, hij kijkt naar haar, herkent haar wel en lacht haar toe,
maar verdwijnt dan beschaamd achter een laurierhaag. Toch heeft deze korte ontmoeting
Symforosa gelukkig gemaakt, want nu ze hem in pij en vol geestelijk geluk heeft gezien, is
de drang om hem als man te hebben verdwenen en loopt ze door de regen richting station,
zonder enige angst voor haar te late terugkeer in het begijnhof, omdat ze nu innerlijke
rust heeft gevonden.
Symforosastraat (kleine foto 2e rij foto 4)De vroegere Nieuwstraat is in de jaren
'60 van de 20ste eeuw herdoopt in Symforosastraat.MartinushoekOok een in de
zestiger jaren ingevoerde straatnaam, waar zich naast een okerkleurig huisje een arduinen
pomp bevindt. Vroeger was hier nog een steegje bij inmiddels afgebroken huisjes, dat
Piepenholleke heette.
PompstraatDeze straat is genoemd naar de smeedijzeren pomp die hier in 1912 is
opgericht, meteen de kleinste openbare pomp van Lier. Op nr.2 staat een der oudste huisjes
van het hele begijnhof, 'De Benedictie der Heeren'.
Grachtkant (kleine foto 1e rij foto 2 + 4)Tot ongeveer de helft van de 18de eeuw
is de linkerzijde van deze straat onbebouwd en doet dienst als was- en bleekplaats voor de
begijnen, naast een stuk stadsgracht. Na het verval van de lakennijverheid wordt tussen
1721 en 1726 het nu fraai gerestaureerde stuk begijnhof gebouwd, met de huisjes 'Het
Lesten Avondmaal' (nabij de doorgang naar de Binnennete) en 'Sint-Gummarus' (het huis aan
het andere straateinde op nr.11) waar Felix Timmermans heeft gewerkt. In de ommuurde tuin
hier tegenover staat een Pallieterbeeldje van Pieter Van Eester. Wie het wil bekijken,
moet op nr.11 de sleutel van het blauwe poortje in de muur vragen.De huisjes aan de
Grachtkant bezitten aan de achterzijde geen vensters, zodat de begijntjes niet worden
afgeleid door de aanblik van schippers op de Nete.
Hemdsmouwken (kleine foto's 2e rij foto 3)Het kleinste en smalste straatje van
Lier, waar Timmermans zijn Juffrouw Symforosa laat wonen. Het begint smal aan de zijde van
de Sint-Margaretastraat en eindigt breder aan de Grachtkant. Feitelijk is het bedoeld als
brandgang, aangelegd na de ramp van 1370, zodat het vuur niet zo snel zal overslaan van de
ene rij hout-met-lemen huisjes op de andere. De blussers kunnen met hun emmers water
scheppen uit de Nete en dan in de 'ellenboog' van het straatje lege en volle emmers
wisselen, zodat ze elkaar niet hoeven te passeren in het smalle stuk.
BodegemstraatGenoemd naar het begijntje Mathilde Boedegen, dat hier in 1748
woont.Hellestraat (kleine foto's 3e rij foto 5)Aan het einde van de Grachtkant
begint rechts de Hellestraat. Huisje ''t Soeten Naemken IHS' komt voor in Tony Bergmanns
roman 'Ernest Staes'. In 'Ruusbroec' (nr.3) woonde Ernest van der Hallen, die samen met
architect Flor Van Reeth en Timmermans in 1924 de Pelgrimsbeweging opricht, een groep die
ijvert voor de herwaardering van religieus geïnspireerde kunst. Nu is er een
kantopleiding. In het huisje met het ijzeren hek tegenover Ruusbroec (nr.6), laat
Timmermans zijn Martienus de tuinman wonen, waarvoor Juffrouw Symforosa meer dan sympathie
voelt. Felix Timmermans heeft ooit twee kamertjes gehuurd in deze straat, die hij van de
begijnhofpastoor moet ontruimen, omdat hij zich in die dagen met spiritisme en occulte
zaken bezighoudt, waarin Fe door zijn vriend kunstschilder Raymond de la Haye is ingewijd.
Aan het eind van de Hellestraat links op de hoek het z.g. Napoleonshuisje. '
Français English
|