willekeurig
hitparade
plaats
soort
naam
element
stijl
architect
vroeger
main
--> Hoofdblad --> Lijst van alle plekken Of Vorige
Men vindt deze plek vrij mooi! Gemiddelde score: 5.2 door 1977 willekeurig stemmers.
En U??? Stem op de plekken in België via Willekeurig
(Ref:0001876)




Toon map op Google Maps

Begijnhof te LIER
(Begijnhofstraat)

Begijnhof  LIER foto
Foto door Hugo Broes




Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto:
Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto:
Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto: Begijnhof  LIER foto:
Klik op de kleine foto's om ze te vergroten, klik op de grote foto voor een maxi-formaat.

Hugo Broes: 'Het begijnhof van Lier werd in 1258 gesticht en kende in de loop der tijden vier uitbreidingen.

Het omvat 162 huizen, die dateren van einde 1500, 1600 en begin 1700.

Het begijnhof is van het stadstype: 2 ha groot met 11 straten.
Ongeveer twee derde ervan is gerestaureerd.
Het hof is eigendom van de kerk en het OCMW Lier. Er zijn geen huizen in privébezit.'

Frits Schetsken: 'In de Begijnhofstraat geeft de monumentale barokke arduinen toegangspoort uit ca. 1690 toegang tot het Lierse begijnhof.

Het Lierse Begijnhof

In het midden der 13de eeuw staan een drietal zusters een stuk grond langs de Nete af om er begijnenwoningen op te bouwen. In 1258 vragen de Lierse begijnen toelating een eigen kapel te bouwen en het volgende jaar wordt dat toegestaan. In 1263 kunnen de begijnen een pastoor betalen en bij een akte van 1264 wordt het begijnhof als zelfstandige parochie erkend door de bisschop van Kamerijk. Oorspronkelijk ligt dat Begijnhof buiten de omwallingen. Tussen 1389 en 1430 kent het een snelle uitbreiding, mede door steun van hertogin Aleidis van Brabant, echtgenote van hertog Hendrik III. Deze hertog heeft hier een jachtslot staan.

Wanneer er door de welvarende lakennijverheid en de veemarkt ruimtegebrek ontstaat, worden de Lierse grenzen uitgelegd en komt het Begijnhof binnen de Stadsvesten te liggen. In 1485 en 1526 is het begijnhof door brand geteisterd en in het laatste jaar telt het reeds 44 huisjes. Ook in 1542 vindt er nogmaals een brand plaats. Tussen 1594 en 1613 worden er kasseitjes gelegd.

In 1784 zijn er 180 begijnen, maar tijdens de Franse Revolutie worden hof en kerk aangeslagen en veel kostbaarheden worden openbaar verkocht. Dat gebeurt op 27 juli 1794, waarbij het begijntje Dorothea Van der Nath, sinds juli 1757 geproffest, nog heimelijk uit een van twee wegrijdende karren vol zilverwerk vier gedreven zilveren kandelaars weet te trekken en verborgen onder haar kleed weet mee te smokkelen, zodat ze voor de kerk behouden blijven. En diezelfde Door heeft reeds vijf dagen tevoren een zilveren renaissance-monstrans weten te redden. Eerst is de kerk nog in gebruik geweest als Tempel der Wet, waar op 20 maart 1799 het feest der Souveraniteit van het Volk is gehouden. In 1813 komt de kerk terug in het bezit van de begijntjes, die echter pas in 1814 toelating krijgen opnieuw hun habijt aan te trekken. Het laatste begijntje, zuster Agnes, heeft het begijnhof in 1984 verlaten.

Thans zijn er 162 huisjes, verspreid over elf straten en heeft het begijnhof een oppervlakte van 2 hectare. De meeste woningen zijn opgetrokken uit baksteen, enkele uit zandsteen, en dateren uit de 17de en begin 18de eeuw. Tal van huisnamen dagtekenen uit de tweede helft der 17de eeuw. Sommige huisjes zijn door muurtjes van de buitenwereld afgesloten en daarin leden de bewoonsters een kluizenaarsleven in navolging van Sint-Antonius de Grote in de Wildernisse.

Poortgebouw

(kleine foto's rij 1 foto 5 + rij 2 foto 5)

In de rondboognis boven de poort staat een terracotta beeld van de Heilige Begga uit 1777 van d'Heur. De patrones van de begijnenbeweging is de dochter van Pepijn van Landen, een 7de-eeuws Merovingisch edelman, die aan de basis ligt van het beroemde geslacht der Karolingen, waartoe Karel Martel en Karel de Grote behoorden. Zij wordt veelal afgebeeld met zeven torens, omdat ze in Andenne een klooster omgeven door zeven kapellen heeft gesticht.
Het poortje rechts naast de grote doorgang wordt als nachtingang voor noodgevallen gebruikt, het grenst dan ook aan een portierstershuisje dat 'De Wijngaerdt des Heren' heet. Bij zonsondergang worden in die dagen de vier poorten van het begijnhof hermetisch gesloten.

'Ecce Homo' en het bange Portieresken (Felix Timmermans)

De al veertig jaar op het begijnhof wonende Cicielken is portieres van dit hof. Elke namiddag na de vespers in de kerk, gaat zij nog wat bidden bij het Ecce Homo-beeld, dat enigszins vervallen in een zijkapel staat. Op een stormachtige avond is zij in haar schaars verlichte huisje in de 'Bekoring van Sint-Antonius' aan het lezen, als plots de letters van de bladzijden lijken te springen en tot heksen en duivels worden, die een macabere rondedans uitvoeren rond Cicielken. Die wordt ruw afgebroken door drie zware slagen op de buitenpoort. Cicielken aarzelt, maar gaat na nog een slag de duisternis in en kijkt voorzichtig door het judasvenstertje. De schrik slaat haar meteen om het hart, buiten de poort staat een bende gespuis met blikkerende messen. Aanvankelijk wil Cicielken de poort toe houden, zich er wel van bewust dat die lieden niets goeds van zin zijn. Maar de mannen buiten roepen haar verwensingen toe, beginnen stukken steen uit de poortmuren te kappen en beloven haarzelf geen haar te krenken als ze opendoet. Bang dat weerstand toch niet zal baten en ook om het eigen vege leven te redden, doet Cicielken het slot los, haalt grendels en ketting van de poort, zodat de bende binnen kan. Zijzelf wordt opzij gestoten en de mannen klauteren over de tuinmuren rond de huisjes, slaan de ruiten in en vallen de slapende begijntjes aan. Hun doel zijn de verborgen potten met gouden Carolussen.

Cicielken voelt meteen dat ze verkeerd heeft gehandeld, gaat via de sacristie de kerk binnen en begint de klokken te luiden, iets wat tot haar taak had behoord toen ze nog veel jonger was. Ze hoop dat hierdoor hulp uit de stad zal komen opdagen. Zelf komt ze ten val, na meegesleurd te zijn door het klokkentouw. Ze zoekt in het schemerduister van de kerk - verlicht door één rood altaarvlammetje - naar het Ecce Homobeeld. Het Christusbeeld komt tot leven, terwijl voor de kerkdeur andere aan de moordenaars ontsnapte begijntjes om hulp schreeuwen en doodskreten slaken. Christus vraagt aan Cicielken wat dat lawaai te betekenen heeft, wie daarbuiten om Hem roept. Maar Cicielken doet alsof ze van niets weet, totdat in de verte een haan kraait en Christus opmerkt dat Petrus ook zo antwoordde destijds. Hij neemt haar dan mee naar de kerkdeur, waar Cicielken de doorstoken lichamen van de andere begijntjes ziet en hen hoort kermen. De bende is intussen vertrokken, beladen met goudstukken. Alleen Cicielkens klokgelui heeft voorkomen dat ze de kerkschatten ook nog zouden hebben meegenomen. Ze zijn er zelfs voor op de vlucht geslagen. Als de Ecce Homo zelf in de deuropening verschijnt, voelen de stervende begijntjes zich gelukkig en gaan hun zieltjes naar de hemel. Als het beeld terug op zijn plaats zit, vraagt Christus nogmaals aan Cicielken wat dat alles betekende en waarom men Hem riep. Dan bekent het portieresken wat ze heeft gedaan, Jezus vergeeft haar haar zonden en als ze opnieuw durft kijken zit het Ecce-Homo beeld er weer roerloos bij. Cicielken verlaat de kerk, overal in het begijnhof, waar intussen de ochtend is aangebroken, liggen lijken en hangt een spoor van vernieling. Er valt een rood sterretje uit de hemel en dat blijft boven Cicielken hangen. Voor haar het vreugdevolle teken dat ze maar heeft te volgen naar Jeruzalem, waarheen ze wil als boetedoening. (Uit 'Begijnhofsproken' van Felix Timmermans en Antoon Thiry, 1905-1908.)

In de nis links van de grote poort staat achter glas het gepolychromeerde houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Remedie uit ca. 1500, dat Felix Timmermans inspireert tot zijn novelle 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen' - in de bundel 'Het keerseken in de lanteern'. Daarin laat hij het beeld, dat volgens de legende hier vanuit Holland via Schelde, Rupel en Nete is aangespoeld, stelen door palingvisser Vettigen Teen (waarvoor visser Louis Min uit een steeg aan de Lisperstraat model staat). De dief heeft het lumineuze idee het beeld in de Nete te werpen, waarna zich een wonderbare visvangst voordoet. De lantaarn links bij het beeld is weer een smeedwerk van Lodewijk van Boeckel.

Tweede pastorie

Meteen na de poort bevindt zich links de tweede pastorie van het begijnhof. Let op het slot. Door een uitspringende metalen rand wordt ook bij duisternis - en dronkenschap - de sleutel keurig naar het sleutelgat geleid. Onderaan de deur een schoenschraper om de modder van klompen en schoenen te verwijderen.

Wezenstraat

Achter de poort begint de Wezenstraat, zo genoemd omdat in deze straat zich ooit een meisjesweeshuis bevond. Dat wordt op het einde van de 19de eeuw ingericht in de voormalige infirmerie (huis nr.6), maar in 1970 is dit gebouw, samen met de kapel op de hoek van de Margaretastraat, uitgebrand. De vroegere infirmeriezusters behoren tot de orde der Maricollen, maar worden door de Lierenaars de Marollekens genoemd.

Kalvarieberg (Hoofdfoto)

Een hoekje dat in 1695 tot stand komt, met in een pleintuintje een witte hardstenen piëta onder een blauwe puntboog tegen drie lindenbomen uit 1844. Vanaf de dubbele blauwe poort leidt een pad tussen de doornhagen naar het beeld. Op nrs. 7 en 8 de oude pastorie, die tot 1693 dienst heeft gedaan, waarna de pastoor in het grote huis naast de begijnhofpoort aan de Begijnhofstraat gaat wonen.

Sint-Margaretastraat

De hoofdader van het Lierse begijnhof. Meteen rechts staat het huisje 'De Gestolen Lieve Vrouwe'. Vroeger was hier de hoofdpoort van het begijnhof, waar dus het O.L.Vrouwebeeld stond dat nu buiten de nieuwe hoofdpoort hangt.

Het huis op de hoek van de Sint-Margaretastraat en het Oud-Kerkhof is in het geel geschilderd, de kleur van patroonheilige Sint-Margarita. Het is gebruikelijk dat in een begijnhof het huis dat het dichtst bij de kerk ligt, de tint van de patroonheilige krijgt, hier dus het Margaretageel. In de Sint-Margaretastraat - die voorheen Rechtestraat heette - stonden twee conventshuizen. De verdwenen huizen 'Sint-Thomas' en 'Sint-Franciscus à Paulo' (nr. 16-18) vormden het Oudste of Voorste Konvent, waar armere of behoeftige begijnen samenwonen. Op de hoek met de Martienushoek wordt in 1595 op nrs. 20-20a het Achterste Konvent opgetrokken (rij 4 2e foto), waar novicen onder leiding van een oudere begijn worden opgeleid. In 1712 wordt dit gebouw hersteld en vergroot. Sinds 1965 organiseert kunstkring Het Konvent er tentoonstellingen. Op nr. 2 in de Sint-Margaretastraat is het huis 'De gestolen Lieve Vrouwe', dat Timmermans op het idee brengt voor zijn reeds hogergenoemde novelle 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen'.

Aan het eind van de straat geeft een blauwe poort toegang tot de Stadsvesten.

Oud-Kerkhof

Aan het Oud-Kerkhof staat de barokke Begijnhofkerk (zie apart item in Belgiumview onder nr.24 in reeks 'Lier').

Rechts naast de kerk zit in een zijkapel een Ecce Homo (Lijdende Christus), een halfnaakte, gegeselde Christus met een doornenkroon op het hoofd, een mantel rond de schouders, de handen gebonden en een rietstaf bij zich. Er brandt een rood ex-voto lichtje bij het beeld uit gebakken leemaarde, daterend uit 1650 à 1660. Hier halen Timmermans en Anton Thiry hun inspiratie voor het begijnhofsprookje 'Ecce Homo en het bange portieresken'.

Links en rechts van deze kerk ligt tot 1784 het Begijnenkerkhof, dat in dat jaar wordt afgeschaft. Maar er liggen nog wel grafzerken. Begijnen worden met de voeten naar de kerkmuur begraven. Zo zijn ze op de dag van de Opstanding als eerste binnen in de kerk. In grotere kerken, waarin ook binnenin begraven is, liggen de gewone burgers ook steeds met de voeten naar het altaar. Alleen hoogwaardigheidsbekleders en geestelijken liggen met hun hoofd erheen, zij zijn immers vrij van zonden en komen dus toch wel in de hemel ...

Links naast de kerk staat Roland Rens' bronzen beeldje van Juffrouw Symforosa, beroemd begijntje uit Felix Timmermans' verhaal 'De schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje'.

De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen

Een verhaal uit augustus- september 1917 van Felix Timmermans, waarin Martienus, neef van de onderpastoor van het Lierse begijnhof, door zijn oom is weggeroepen als tuinman van het kasteel van Turnhout, omdat de 25-jarige kerel daar te vaak alleen zou zijn met de kasteelmeiden. Sinds enkele maanden woont Martienus in een huisje aan de Hellestraat, waarvan de tuin van de straat wordt gescheiden door een ijzeren spijlenhek. Het nog jonge begijntje Symforosa woont in een huisje in het Hemdsmouwken en heeft Martienus laten komen om haar tuin te onderhouden. Zij is daarbij amper weg te slaan van Martienus, die zij twee glazen bier aanbiedt, waarbij de tuinman haar goedlachs aankijkt. Die blik is voor haar voldoende om in deze man meer te gaan zien dan zomaar de tuinman. Ze ligt daar wel van wakker, omdat ze innerlijk voelt dat dit niet kan voor een begijntje. Als Pasen voor de deur staat heeft de gedachte aan Martienus in haar geest de vorm aangenomen van een man om een gezinnetje mee te stichten. Zodra de lente in het begijnhof opduikt, gaat Symforosa de kruisweg doen, waarvan de geschilderde staties sinds 1773 verspreid over het begijnhof onder luifels tegen de muren van de gebouwen hangen. Vertrekkend van de Calvarieberg loopt ze via de Sint-Margaretastraat en de Pompstraat naar de Grachtkant, die op het einde naar het Hellestraatje buigt. Daar staat Martienus - die net terug is van een retraite in een klooster bij Antwerpen - in zijn eigen tuin aan de rozen te werken. De man geeft een Gloire de Dijonroos aan Symforosa, die natuurlijk helemaal de kluts kwijt is en er ontstaat een gesprekje over vrouwen die van bloemen houden en die dan maar het best met een hovenier zouden moeten trouwen. Martienus begrijpt niet de lichte paniek die zich daarbij van Symforosa meester maakt en zegt om haar te troosten dat het allemaal wel goed zal komen, net zoals bij hem, hij die vorig jaar nog zomaar als jonge kerel op het begijnhof kwam werken en nu na die retraite tot het inzicht is gekomen dat hij broeder moet worden bij de bruine paters in Turnhout. Die mededeling treft Symforosa uiteraard als een donderslag bij heldere hemel. Tijdens een processie kort voordat Martienus naar Turnhout zal vertrekken, loopt deze achter Symforosa en besluit ze hem alsnog een briefje te schrijven, waarin ze zegt hem te willen ontmoeten op de Begijnenvest, de stadswal net buiten het begijnenhof langs de Nete. Ze hoopt dat ze hem dan haar liefde kan bekennen en hem alsnog op andere gedachten kan brengen. De ontmoeting op een regenachtige avond nabij drie witte berken verloopt zeer moeilijk. Symforosa kan niet uit haar woorden komen en barst in tranen uit, Martienus begrijpt haar houding helemaal niet en denkt dat ze het enkel moeilijk met zichzelf heeft, zodat hij belooft voor haar te bidden. Nadien blijft Symforosa achter met een stil verdriet en laat in de zomer de grootste druiventros als herinnering aan Martienus hangen aan de druivelaar. Als het weer winter is, hoort Symforosa van een andere begijn dat zich in het klooster in Turnhout een wonderbeeld van Sint-Antonius bevindt, waar veel volk heen gaat om te bidden. Symforosa wil dus ook daarheen en dat wordt haar enkele maanden later inderdaad toegestaan. In de Turnhoutse kloosterkapel komt ze niet tot rust, omdat Martienus nergens opduikt. Uiteindelijk moet ze weg om de trein te halen en daarbij komt ze voorbij de kloostertuin, waar ze Martienus herkent. Zij roept hem zachtjes, hij kijkt naar haar, herkent haar wel en lacht haar toe, maar verdwijnt dan beschaamd achter een laurierhaag. Toch heeft deze korte ontmoeting Symforosa gelukkig gemaakt, want nu ze hem in pij en vol geestelijk geluk heeft gezien, is de drang om hem als man te hebben verdwenen en loopt ze door de regen richting station, zonder enige angst voor haar te late terugkeer in het begijnhof, omdat ze nu innerlijke rust heeft gevonden.

Symforosastraat (kleine foto 2e rij foto 4)

De vroegere Nieuwstraat is in de jaren '60 van de 20ste eeuw herdoopt in Symforosastraat.

Martinushoek

Ook een in de zestiger jaren ingevoerde straatnaam, waar zich naast een okerkleurig huisje een arduinen pomp bevindt. Vroeger was hier nog een steegje bij inmiddels afgebroken huisjes, dat Piepenholleke heette.

Pompstraat

Deze straat is genoemd naar de smeedijzeren pomp die hier in 1912 is opgericht, meteen de kleinste openbare pomp van Lier. Op nr.2 staat een der oudste huisjes van het hele begijnhof, 'De Benedictie der Heeren'.

Grachtkant (kleine foto 1e rij foto 2 + 4)

Tot ongeveer de helft van de 18de eeuw is de linkerzijde van deze straat onbebouwd en doet dienst als was- en bleekplaats voor de begijnen, naast een stuk stadsgracht. Na het verval van de lakennijverheid wordt tussen 1721 en 1726 het nu fraai gerestaureerde stuk begijnhof gebouwd, met de huisjes 'Het Lesten Avondmaal' (nabij de doorgang naar de Binnennete) en 'Sint-Gummarus' (het huis aan het andere straateinde op nr.11) waar Felix Timmermans heeft gewerkt. In de ommuurde tuin hier tegenover staat een Pallieterbeeldje van Pieter Van Eester. Wie het wil bekijken, moet op nr.11 de sleutel van het blauwe poortje in de muur vragen.

De huisjes aan de Grachtkant bezitten aan de achterzijde geen vensters, zodat de begijntjes niet worden afgeleid door de aanblik van schippers op de Nete.

Hemdsmouwken (kleine foto's 2e rij foto 3)

Het kleinste en smalste straatje van Lier, waar Timmermans zijn Juffrouw Symforosa laat wonen. Het begint smal aan de zijde van de Sint-Margaretastraat en eindigt breder aan de Grachtkant. Feitelijk is het bedoeld als brandgang, aangelegd na de ramp van 1370, zodat het vuur niet zo snel zal overslaan van de ene rij hout-met-lemen huisjes op de andere. De blussers kunnen met hun emmers water scheppen uit de Nete en dan in de 'ellenboog' van het straatje lege en volle emmers wisselen, zodat ze elkaar niet hoeven te passeren in het smalle stuk.

Bodegemstraat

Genoemd naar het begijntje Mathilde Boedegen, dat hier in 1748 woont.

Hellestraat (kleine foto's 3e rij foto 5)

Aan het einde van de Grachtkant begint rechts de Hellestraat. Huisje ''t Soeten Naemken IHS' komt voor in Tony Bergmanns roman 'Ernest Staes'. In 'Ruusbroec' (nr.3) woonde Ernest van der Hallen, die samen met architect Flor Van Reeth en Timmermans in 1924 de Pelgrimsbeweging opricht, een groep die ijvert voor de herwaardering van religieus geïnspireerde kunst. Nu is er een kantopleiding. In het huisje met het ijzeren hek tegenover Ruusbroec (nr.6), laat Timmermans zijn Martienus de tuinman wonen, waarvoor Juffrouw Symforosa meer dan sympathie voelt. Felix Timmermans heeft ooit twee kamertjes gehuurd in deze straat, die hij van de begijnhofpastoor moet ontruimen, omdat hij zich in die dagen met spiritisme en occulte zaken bezighoudt, waarin Fe door zijn vriend kunstschilder Raymond de la Haye is ingewijd. Aan het eind van de Hellestraat links op de hoek het z.g. Napoleonshuisje. '



Français
English




Sponser
Belgium
View
Home
Bronnen
Privacy