Frits Schetsken : Toren die een stuk boven het huis uitsteekt en bovenaan
een
buiten de torenwand uitstekende (overkragende, zoals dat heet) uitkijkpost
bezit, in dit geval met acht raamopeningen rondom en een spits puntdak.
Laat ik het even opsommen: - De torens
zijn genoemd naar Spaanse betaalmeesters, ‘pagadores’ in het Spaans. Zij moesten de soldij
voor de Spaanse troepen moesten uitbetalen.
- In een huistoren in de Antwerpse
Beddenstraat zou een gehate pagador hebben gewoond en die zou aanleiding zijn geweest om
zijn toren pagaddertoren te noemen. Daarna ging de naam over op alle dergelijke torens.
(Bedoeld is de pagaddertoren van het 16de-eeuwse pand De Thoren, die tijdens een
bombardement in oktober 1914 ernstig is beschadigd en enkele weken later is ingestort.)
- Een Antwerpse stadsgidse ziet het op haar website aldus: ‘De pagadores wonen in deze
huistorens om van bovenuit het slagveld te overzien. Soms dalen ze af en zoeken contact
met vrouwen. Die krijgen dan na korte tijd een kind en dat is dan een pagadder.’ (In
Antwerpen en elders worden immers kleine kinderen wel pagadders genoemd, een woord dat
liefelijk gebruikt wordt voor bengel, deugnietje en dat soort begrippen.)
- De huistorens
zijn zo smal gebouwd, dat enkel kleine kinderen over de trappen naar boven kunnen.
Bovenaan moeten ze uitkijken naar schepen op de Schelde, die met goederen voor hun pa –
een koopman - komen aanvaren. Ze moeten dan zo snel mogelijk hun vader gaan waarschuwen,
die dan bliksemsnel naar de rede loopt om zo als eerste bij het schip te zijn.
- Als
variant op het vorige: Reders bouwen deze torens aan hun huis om van bovenuit te speuren
naar de komst van hun schepen op de Schelde.
Dankbare verhalen voor toeristen, maar
wat kan daar nu waar van zijn? Wie denkt dat deze huistorens zo smal zijn dat ze enkel
voor kinderen toegankelijk zijn, moet een keer het Antwerpse Vleeshuis bezoeken, nu een
museum van muziekinstrumenten. Je zal merken dat daar de verdiepingen onderling verbonden
zijn door dit soort traptorens, waar volwassen mensen probleemloos doorheen kunnen. De
link van pagaddertorens via het woord pagadder naar kinderen kunnen we daarom beter
terzijde schuiven.
En die Spaanse betaalmeesters, die pagadores? Antwerpen krijgt pas een Spaans garnizoen
nadat Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alva, in 1577 een dwangburcht op
het huidige Zuid laat aanleggen. Vrijwel alle pagaddertorens dateren echter van de eerste
helft van die 16de eeuw. Dat zou dus betekenen dat ze hun benaming pas (vaak vele) jaren
na de bouw hebben gekregen. Dat kan, maar waarom zou de Spaanse staat juist kleine ventjes
recruteren als betaalmeester, wetende dat soldij regelmatig een heikel punt was voor de
Spaanse staatskas in die dagen? Dan heb je beter ambtenaren die wat imponerender zijn, zou
je denken. En zouden we echt zoveel pagadores nodig hebben gehad voor dat garnizoen, die
zich dan in huizen met woontorens zouden hebben gevestigd? Tenzij die ene kwaaie van de
Beddenstraat volstond om alle huistorens meteen met hem in verband te brengen … De
bewering dat vanuit deze pagaddertorens de reders naar de komst van hun schepen op de
Schelde zouden kijken, lijkt ook weinig waarschijnlijk. Wie de Antwerpse stadsplattegrond
van Virgilius Bononiensis uit 1565 bekijkt, ziet over heel de stad pagaddertorens
oprijzen. Dus ook op plaatsen die zo ver van de Schelde liggen, dat je vanuit zo’n toren
absoluut niet meer kan zien of er een schip met jouw vlag in de mast komt aanvaren – als
de hoge kathedraal je het uitzicht al niet compleet ontneemt. In een tijd dat schepen geen
communicatiemiddelen aan boord hebben om hun komst van verre aan te kondigen, zal het
weinig zinvol zijn geweest om op de uitkijk te staan. Welke koopman kon weten wanneer er
schepen voor hem zouden arriveren over een zee waar onderweg een stormpje voor een dag
vertraging kon zorgen? Tijd speelde in die dagen niet zo’n grote rol als tegenwoordig.
Het hele idee van uitkijktorens naar aankomende schepen houdt ook geen stand als je
denkt aan de vijf torens van het Vleeshuis. Het vee voor de slagers werd niet per boot
aangevoerd, maar stond in de polders ten noorden van de stad rustig te grazen. Veel van de
verhalen die rond deze torens worden geweven, lijken dus eerder ontsproten aan de
fantasie. Blijft de vraag hoe het dan wel zit.
Laten we een bescheiden poging tot verklaren doen, zonder te
beweren hiermee op het juiste spoor te zitten. Op 5 februari 1588 wordt aartshertog
Maximiliaan van Oostenrijk, op dat moment het bestuur voerend over de Bourgondische
Nederlanden, door de opstandige Bruggelingen gegijzeld. Hij zal pas worden vrijgelaten op
27 februari na het ondertekenen van een reeks privileges. Direct na zijn vrijlating maakt
hij de Bruggelingen duidelijk dat ze te ver zijn gegaan en hij ontneemt hen het recht om
nog jaarmarkten te houden en schenkt dat recht aan Antwerpen. Hij raadt ook alle
buitenlandse kooplui aan uit Brugge te vertrekken. Dat zal inderdaad gebeuren, want ook de
toegang vanuit zee via het Zwin is alsmaar moeizamer geworden, waarbij de zeeschepen reeds
bij Sluis overgeladen moeten worden op kleinere binnenschepen. Bovendien houden de Brugse
gilden strak vast aan de bepaling dat buitenlandse handelaren enkel via een Brugse
tussenpersoon handel mogen drijven met andere buitenlandse kooplui, wat belemmerend werkt
op het zakendoen. Antwerpen heeft een betere zeeweg via de Schelde, kent geen strak
gildensysteem dat ouderwetse regels oplegt en heeft nu zijn jaarmarktrecht. We zien dan
ook eind 15de en begin 16de eeuw een sterke instroom van buitenlandse kooplui in
Antwerpen, die hier meteen een welvarende toplaag vormen. De autochtone Antwerpenaar zal
daar vermoedelijk op hebben gereageerd zoals de Braschatenaren op de instroom van rijke
Hollanders: enerzijds content met de rijke klanten, anderzijds zich wat verdrongen voelend
door die nieuwkomers, die vooral onder elkaar blijven. Anders dan in de rest van
Vlaanderen heeft het woord pagadder in Antwerpen ook de betekenis van inwoner die in
Antwerpen is geboren uit ouders, waarvan er minstens één niet uit Antwerpen afkomstig is.
Met andere woorden, de kinderen van die nieuw gearriveerde kooplui zijn pagadders. Zij
zijn van huis uit welgesteld en gaan wat pronken met hun rijkdom. Zij bouwen aan hun
huizen zoals gebruikelijk traptorens om de verdiepingen met elkaar te verbinden. Dat is
interessanter dan trappen binnen de kamers, want daar ontsnapt warmte door en echt goed
geïsoleerd zijn die 16de-eeuwse huizen niet. Maar onze pagadders trekken hun traptorens
extra hoog op om duidelijk te maken dat ze belangrijk en vooral welgesteld zijn, dus een
puur statussymbool. De uitkijkpost bovenop, met vensters naar alle kanten en niet enkel
naar de Schelde, dient om bezoekers een panoramische blik over de stad te gunnen. Dat is
praktischer dan een sightseeing door de modderige ongeplaveide stratenwirwar van het
middeleeuwse Antwerpen. De autotochtone Antwerpenaren die deze hoge huistorens zien,
spreken smalend over pagaddertorens, de pochtorens van een rijke klasse. Zo zou de term
pagaddertoren dus ontstaan kunnen zijn, maar bewijzen heb ik er niet voor. Bovendien is
mijn uitleg afhankelijk van het woord ‘pagadder’, dat dan in elk geval een andere
oorsprong moet hebben dan ‘pagadores’. Misschien van het Vlaamse woord ‘paggelen’, dat
volgens het dialectwoordenboek van Herman J. Claeys waggelend lopen betekent. Zoals je
doet wanneer je op den buiten over een karrenspoor wandelt en op kronkelende paadjes, die
over een heuvelachtig terrein hun weg zoeken. Dan betekent een pagadder in oorsprong
iemand van buiten de stad, waar de poorters zich wat rechtlijniger verplaatsen. En vandaar
is het maar een sprongetje naar lieden die nog niet helemaal ingeburgerd zijn in de
metropool Antwerpen …'
|