| Deze Antwerpse kathedraal is een voorbeeld van Brabantse 
gotiek uit de 
Laatgotiek. Ze werd eigenlijk gebouwd rondom een romaanse 
kerk 
van 1124. Vandaar dat het grondplan onregelmatigheden vertoont wanneer je het 
vergelijkt 
met andere  gotische  kerken.  Met het bouwen van het gotische gedeelte 
werd 
begonnen in 1352.  Het duurde 170 jaar vooraleer de kerk in zijn huidige vorm 
voltooid 
werd.  De romaanse kerk werd in 1487 afgebroken. Als bouwmeesters van deze grootste 
kathedraal uit de Nederlanden noemen we Jacob van Thienen, 
Peter 
Appelmans, Jan Tac, Everard van Veeweyden en de 
families 
de Waghemakere en Keldermans. 
 Middenbeuk en kooroverwelving 
dateren 
van ca. 1391. De binnenruimte is een uitzonderlijk grote ruimte bestaande uit maar 
liefst 
7 beuken ondersteund door 48 prachtige  
bundelpijlers.  Boven de arcadebogen van het middenschip 
zien 
wij een pseudotriforium dat eigenlijk herleid werd tot een 
borstwering.
 In 1420 begon men met het bouwen van de  linkertoren die 
vandaag tot een hoogte van 123 m reikt en die in zijn tijd de hoogste was van de 
Nederlanden. Deze toren deed dienst als belfort en werd dan ook 
gefinancierd 
door de stad Antwerpen.  Tot op heden is hij eigendom van de stad.  Vandaar dat je 
soms 
vlaggen ziet wapperen, hetgeen ongebruikelijk is voor een kerktoren.  
De 
rechtertoren of de eigenlijke kerktoren moest groter worden dan de eerste en werd 
tien 
jaar later aangevangen in 1430, maar hij werd slechts half afgewerkt.  Het 
hoofdportaal werd bekroond met een prachtige 
wimperg.
 Omdat de kerk werd gebouwd op vrij drassige gronden die toen nog buiten  de stad 
gelegen waren, werd extra zorg besteed aan de fundering van het gebouw.  De architect 
besliste naar verluid om gebruik te maken van koeienhuiden waarop de funderingen 
geplaatst 
werden.
 Keizer Karel dacht eraan om de kerk nog te vergroten, en legde daarvoor in 1521 de 
eerste steen, volgens de plannen van Rombout Keldermans en Domien de Waghemakere.  
Dit kan 
je vandaag nog zien in het patroon van de straten aan de oostkant van de kerk.  In 
1533 
zorgde een ramzalige brand er voor dat deze plannen nooit werden uitgevoerd.  Vooral 
het 
rijke interieur werd bijna volledig verwoest.
 Enkele jaren later werd de kerk verkozen als bisschopszetel (katheder)
 
voor het dan nieuwe bisdom Antwerpen.  Vandaar de benaming kathedraal.
 De beeldenstormen van 1566 en 1581 hadden veel schade tot gevolg.
Tijdens het Franse bewind (Napoleon) werd de kerk volledig leeggeplunderd.  Er was 
zelfs 
sprake van om de kerk volledig af te breken.  Stadsbouwmeester J.Blom 
slaagde erin om deze sloopplannen te doen uitstellen zodat de kerk ook dit bewind kon 
overleven.
 In de 19de eeuw werd de kerk bijna gedeeltelijk heringericht qua meubilair.  Oude 
meubelen werden aangekocht uit andere religieuze gebouwen en nieuw 
neoclassicistisch en  neogotisch meubilair werd besteld.  
Uit 
deze tijd stammen het koorgestoelte door F.Durlet, 
verscheidene zijaltaren en tochtportalen.  De magnifieke 
preekstoel dateert nog uit 1713 en is van de hand van 
M. van der Voort Sr. Je herkent in deze preekstoel de 
christelijke 
boodschap aan de vier werelddelen. 
 Het hoofdaltaar dateert uit 1824, en werd vervaardgid door J.Blom. 
Het 
Sint-Antoniusaltaar dateert uit de 17e eeuw, en herbergt een beeld door 
Arthus 
Quellin. Het Onze-Lieve-Vrouwealtaar werd in 1678 vervaardigd door Arthus Quellin 
de 
Jongere en Pieter Verbruggen. Er zijn biechtstoelen uit 
de 17e 
eeuw door Willem Kerricx, M.van der Voort en L.Willemsen. 
 De orgelkast dateert uit 1567, en werd in 1657 aangepast door Pieter 
Verbruggen. Het orgel zelf is van P.Schyven.
 Er bevinden zich een aantal merkwaardige grafmonumenten, zoals dit 
van 
Isabella van Bourbon (overleden in 1465) met een messing ligbeeld van 
haar,  
afkomstig uit de Sint-Michielsabdij uit Antwerpen. Het grafmonument van bisschop 
A.Capello 
uit 1676 werd door Arthus Quellin de Jongere gemaakt in 1676.
De kathedraal is wereldberoemd vanwege de schilderijen die je er vindt, zoals 'de 
kruisoprichting' en 'de kruisafneming' van  Pieter Paul Rubens. Maar er 
hangen ook schilderijen door minder bekende meesters. We vernoemen de 'Bewening van 
Jezus' 
en 'Bruiloft van Cana' uit het laatste kwart van de 16e eeuw door M. de 
Vos, 
'15 bloedstortingen van Jezus' en 'Jezus bij de schriftgeleerden' door 
Frans 
Francken (2e helft 16e eeuw), 'Kruisafneming' door A. van Noort 
(einde 
16e eeuw) .
 Sinds 1961 werd aangevangen met een grondige restauratie.
 Clara Gerrits: 'Het verwondert mij ten zeerste dat niemand er weet van heeft, 
dat er 
vanaf het jaar 1928 en daarna in 1937 + - en 1960 restauraties werden uitgevoerd, aan 
de 
toren van de kathedraal door mijn vader Nestor Gerrits.'
 John Lambrechts: 'Er is me vroeger altijd in de school altijd verteld dat deze 
kerk 
op ezelsvellen is gebouwd, opdat beter tegen vocht en ongedierte kon. En er 
toenertijd 
geen enkele ezel meer te vinden was in de omgeving van Antwerpen en kontreien. Deze 
woorden komen uit mijn schooltijd, van mijn toenmalige leraar. En is me achteraf noch 
bevestigd door andere personen, maar waar ik geen namen meer van ken. Wat ik nog wel 
weet 
dat deze gegevens stonden vermeld in een boek dat hij toen had voorgelezen.' Wie 
kan 
dit bevestigen?
 Peter Stremes: 'Het gebruik van huiden was niet ongewoon om een bouwput enigzins 
droog 
en vooral werkbaar te houden. Het was het 'zeil' uit de middeleeuwen. Het verhaal van 
het 
zoontje van de meester-metselaar Mathias blijkt zéér hardnekking.'
 Frits Schetsken: 'En waarom zouden we dat verhaal van Matthias niet meteen 
vertellen? 
De man die de aanleiding was tot het bouwen van deze kerk deed zelf immers niet 
anders, de 
ene parabel na andere. En zelfs de meest rigide atheïst gebruikt vaak nog 
uitdrukkingen 
die rechtstreeks uit deze Bijbelse verhalen geplukt zijn en via de beroemde 
Statenbijbel 
gemeengoed zijn geworden in de Nederlandse taal. Aldus: Als bouwmeester Peeter 
Appelmans 
in 1420 de noordertoren moet funderen, wil dat maar niet lukken. De muurdammen zakken 
telkens weer weg in de drassige grond. Een van zijn opzichters, meester-metselaar 
Matthias, ontdekt 'n oud handschrift waarin deze problemen worden voorspeld, maar ook 
de 
oplossing wordt voorgeschoteld. Zo'n reusachtige toren kan worden gefundeerd met 
ossenhuiden, die het water tegenhouden. Onze opzichter wil echter deze primeur voor 
zichzelf houden en spreekt er enkel met zijn vrouw over, in het bijzijn van de 
kinderen. 
Nu is de kleinste van dat kroost nogal loslippig, de concurrentie raakt snel op de 
hoogte 
van pa's bedrijfsgeheimen. Matthy, razend doch machteloos, laat zich door de duivel 
verleiden zijn jongste spruit om te brengen. Maar de stem van zijn geweten begint zo 
hard 
te kelen, dat hij de stad ontvlucht. Jaren later vinden bouwvakkers bij het krieken 
van de 
dag aan de voet van de bijna voltooide toren een vreselijk verminkt lijk, gehuld in 
pelgrimsmantel. Uit pure wanhoop is hun meester-metselaar teruggekeerd en heeft zich 
van 
de toren geworpen. Zonder benji-elastiek ...In hoeverre kerktorens op huiden 
werden 
gefundeerd is niet zo duidelijk. Het woord huiden lijkt zowel te slaan op 
dierenhuiden, 
als op platte stenen die daardoor op huiden leken. Wellicht is zo’n fundering op 
ossen- of 
koeienhuiden een combinatie van echte huiden ter hoogte van het grondwater met daarop 
die 
stenen ‘huiden’ als fundament. Maar dat het tot de volksverbeelding moet hebben 
gesproken 
is wel zeker. Variaties op bovenstaand verhaal spelen zich af bij de toren van de 
Sint-
Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch, de Martinitoren van Groningen, de Mariakerk in 
Utrecht, de Oude Kerk in Amsterdam, de Sint-Lievens-monstertoren in Zierikzee …enz., 
enz.
 Peeter Appelmans is zelf niet ver weg, je ontmoet hem aan de voet van de 
zuidertoren, 
de laagste van de twee. Hij is daar met zijn ploeg bouwvakkers nog altijd doende om 
die 
toren af te krijgen, want hij is nu slechts 65 meter hoog en afgedekt met een 
provisorisch 
dak. Maar ja, zoals elke Antwerpenaar weet, de zuidertoren is gefinancierd met de 
bijdragen van de rijken, de hoge reus aan de noordzijde van de kerkingang is 
opgetrokken 
met giften van de armen. Die schijnt dus tot 123 meter de lucht in te priemen, zoals 
iedereen zegt en schrijft.  Maar wat dan te denken van de enige gedocumenteerde 
meting die 
we vonden: tussen 1827 en '29 restaureert stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla samen 
met 
Louis Serrure de Onze-Lieve-Vrouwetoren, waarvan zij in 1825 reeds de hoogte 
nauwkeurig 
hebben bepaald op 124,925 m. Heeft het stadsbestuur misschien geredeneerd: ‘Elke 
Antwerpenaar kan tot drie tellen, laat ons het makkelijk maken om de hoogte van onze 
toren 
te onthouden, 1-2-3.’ Het monument voor Appelmans is redelijk recent. In mei 1935 
komen 
koning Leopold III en koningin Astrid hun Blijde Intrede houden in de Scheldestad en 
bij 
die gelegenheid wilde het stadsbestuur toch iets laten onthullen. Gelukkig stonden er 
in 
een stadsmagazijn nog wat beelden van Jef Lambeaux, die best een aardige groep 
vormden. 
Iedereen gelukkig, al duurde het koninklijke geluk niet langer dan 29 augustus van 
datzelfde jaar, de dag van het auto-ongeluk in Küssnacht waarbij Astrid omkomt. Ga 
mee 
naar het westportaal, vergroot foto 1 van rij 1 en kijk met ons mee. Boven de 
hoofdingang 
prijkt zoals dat hoort een Laatste Oordeel. Maar hier wordt pas vanaf begin 20ste 
eeuw 
geoordeeld. Dit staaltje neogotiek is een ontwerp van Frans Andries 
Durlet, 
maar het wordt eerst 33 jaar na diens dood in steen vertaald door Jan 
Baptist 
van Wint tussen 1900 en 1903.  Bovenaan troont God de Vader himself, links van 
hem 
knielt Maria met tussen hen in een engel met kruis, uiterst rechts zie je Johannes de 
Doper met voor hem een engel die zijn staf vasthoudt. Onder God weegt aartsengel 
Michaël 
de zielen. Links wacht Petrus met de sleutels van de hemelpoort op keurig gekleed 
volk, 
rechts duwt Satan de bloteriken in de slokop van het hellemonster. Een verdieping 
lager is 
het links gejubel alom, zij hebben prijs, rechts ellendig geklaag, de verliezers. Let 
vooral ook op de monnik in hun midden, net onder Michaël. Van Wint heeft hier 
zichzelf 
afgebeeld en hij omklemt een doodshoofd. Dat is een oud Vanitas-symbool, dat 
'ijdelheid' 
uitdrukt, maar dan niet in de betekenis van hoogmoed, doch in de middeleeuwse zin van 
vergankelijkheid: 'alles is ijdel'.  Als Van Wint in 1906 op zijn beurt richting 
Laatste Oordeel vertrekt, zorgt zijn leerling Pieter de Roeck voor de afwerking van 
de 
even boven het gewone voetvolk verheven beelden van acht heiligen, die allemaal iets 
met 
Antwerpen te maken hebben gehad.  Maar daarvoor moet je even foto 4 van rij 1 
vergroten. 
Aan de linkerzijde zie je van buiten naar binnen ordestichter Norbertus die heel 
christelijk een mannetje vertrapt, missionaris Amandus die zijn eigen kerkje 
meeheeft, 
Willebrordus die zijn goede voorbeeld navolgt en Dymphna, die een gekroond mannetje 
het 
mes op de keel zet.
 Bij Norbertus gaat het over Tanchelm, een Zeeuwse priester uit 
de 
12de eeuw, die wat kritische kanttekeningen maakt bij het gedrag van de middeleeuwse 
geestelijkheid. Hij verbiedt gelovigen om de diensten van onwaardige priesters bij te 
wonen en om tienden (een belasting) te betalen aan sommige parochiepriesters. In 1112 
trekt Tanchelm naar Rome en beweegt de paus om het bestuur over de Zeeuwse eilanden 
tijdelijk aan de bisschop van Terwaan toe te vertrouwen en niet langer aan de 
Utrechtse 
bisschop. De paus heeft daar oren naar, want de Utrechtse kanunniken hebben in zijn 
strijd 
met de Duitse keizer om de benoeming van bisschoppen de kant van de keizer gekozen. 
Maar 
dat valt natuurlijk niet in goede aarde bij het Utrechtse kapittel, dat Tanchelm van 
allerlei excessen en valse leerstellingen beschuldigt en hem dus tot ketter maakt. In 
1115 
wordt Tanchelm door een priester vermoord, maar zijn aanhangers worden er alleen maar 
feller door. Ze verkondigen nu dat sacramenten die door onwaardige priesters worden 
bediend, niet geldig zijn. En het is dan een kleine stap naar het loochenen van de 
tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie, wanneer zulke priesters de mis 
opdragen.  
Die hele kwestie rond Tanchelms volgelingen, die misschien enig succes hebben gekend 
bij 
de Antwerpenaren, wordt nu aangegrepen om Norbertus aan een Antwerpse abdij te 
helpen. 
Zijn jeugdvriend bisschop Burchard van Kamerijk schenkt in 1124 de Antwerpse Sint-
Michielsabdij aan Norbertus als beloning voor zijn uitroeiing van de ketterse leer 
van 
Tanchelm in Antwerpen. Het kapittel van Sint-Michielskanunniken moet nu kiezen, ofwel 
norbertijn worden, ofwel overgaan naar een nieuw kapittel bij de Onze-Lieve-
Vrouwekerk.
 Rond Dymphna speelt zich nog een fantastischer verhaal af. Zij is een Ierse 
prinses en 
haar vader is zojuist weduwnaar geworden. Hij wil hertrouwen met een vrouw die zijn 
overleden echtgenote in schoonheid evenaart. Wanneer zijn dienaren geen geschikte 
dame 
vinden, kijkt de koning op een dag naar zijn dochter en zegt: ‘Dymph, jij bent net 
een 
jongere versie van je moeder, ik ga met jou trouwen.’ Ben je op je kop gevallen?, 
denkt 
Dymphna en ze vlucht met Gerebernus, haar biechtvader, het paleis uit. Ze steken over 
naar 
Engeland, nemen de ferry naar Oostende en zetten hun tocht te paard verder 
oostwaarts. 
Intussen ontdekt pa dat zijn dochter er vandoor is, roept de paleiswacht samen en zet 
de 
achtervolging in. Wanneer de koning in het dorpje Zammel arriveert, vlakbij Westerlo, 
nemen ze even een rustpauze in de lokale herberg. Als de vorst het gelag betaalt, 
merkt de 
waard op dat het nu de tweede keer die dag is dat hij met Iers geld wordt betaald. 
Hebbes 
dus, Gerebernus en Dymphna zijn snel gevonden, de geestelijke wordt meteen een kopje 
kleine gemaakt, aan de prinses vraagt de koning: ‘Dymph, wil je met me trouwen?’ 
Wanneer 
zij antwoordt ‘Bijlange niet’, slaat de razernij bij pa toe en onthoofdt hij zijn 
eigen 
dochter.  Wanneer haar lijk wordt overgebracht naar de nabije stad Geel, ontstaat 
daar een 
cultus waarbij geestelijk gestoorden voor genezing naar haar relieken worden 
gebracht. Tot 
vandaag kent Geel een bijzonder vorm van psychiatrische behandeling, waarbij de 
patiënten 
worden opgenomen in het huishouden van gewone burgers en wordt Geel aangeduid als de 
Barmhartige Stad. Voor de Antwerpenaars blijft het echter: ‘Gij zijt zot, komt ge van 
Geel 
misschien?’ Over naar de rechterzijde, waar je van binnen naar buiten de volgende 
personages tegenkomt: Eligius met een hamer door een kroon . Hij was naast bisschop 
ook 
een tijdlang smid en raadgever van de Merovingische koning Dagobert; Fredegandus, een 
wat 
minder bekende heilige die in deelgemeente Deurne wordt vereerd. De enige man met 
geen 
bisschopsmijter; Walburgis met een olievaatje. Aan deze achtste-eeuwse dochter van 
koning 
Richard van Wessex in het Engelse Devonshire hangt een luchtje. Na haar dood komt uit 
haar 
sarcofaag een geneeskrachtige olie gelopen, ware wonderolie dus. De nacht voor haar 
feestdag op 1 mei staat bekend als Walpurgisnacht, dan hebben de boze geesten vrij 
spel, 
zodat die nacht populair was bij heksen en nog is bij eigentijdse wicca’s. Walburga 
is ook 
een patroonheilige van Antwerpen, de oude – gesloopte – burchtkerk was aan haar 
gewijd; 
Bonifatius is de oom van Walburga, hij nam haar en haar zus mee op missietocht door 
de 
Nederlanden en Duitsland. Hij houdt de Bijbel vast, waarmee hij ooit zijn hoofd 
trachtte 
te beschermen, maar die heeft het Friese zwaard waarmee hij in Dokkum gedood is niet 
kunnen tegenhouden. Maar patroonheilige van de boekhouders worden, dat zat er 
natuurlijk 
wel meteen in.' Nog even helemaal naar links, voorbij het portaal. Daar zie je 
een 
spitsboog tegen de kerkmuur met daarin alaam van een smit en van een schilder, plus 
een 
medaillon met een portret van Quinten Matsijs en helemaal onderaan een grafsteen met 
een 
doodskop. Rond die grafsteen is langs vier zijden een grafschrift aangebracht: 
‘SEPVLTVRE 
VAN M. QUINTEN MATSYS IN SYNEN TYT GROFSMIDT en DAER NAER FAMEVS SCHILDER WERD STERF 
AN. 
1529’. De uit Leuven afkomstige Quinten Matsijs was eerst als kunstsmid aan de slag , 
maar 
later is hij gaan schilderen. Volgens de legende omdat hij op een meisje verliefd was 
geworden, wier vader een smid te min vond voor zijn dochter, omdat hij zelf schilder 
was. 
Toen haar vader op een keer het huis uit was, sloop  Quinten stiekem naar een 
schilderij 
dat de man net af had en penseelde een vlieg op het blote gat van een duivel op dat 
konterfeitsel. Toen pa bij thuiskomst de vlieg opmerkte, wilde hij hem wegslaan, zag 
hoe 
de vork in de steel zat en riep uit: ‘Wie dat heeft geschilderd mag met mijn dochter 
trouwen!’ En toen kwam Quinten achter het gordijn vandaan. Mooie Valentijnstory, 
niet? 
 Het portret met Quinten in profiel in de top van het monument gaat terug op een 
zelfportret van de schilder op een penning. De grafsteen bevond zich oorspronkelijk 
in het 
kartuizerklooster van Antwerpen, waar Quinten Matsijs in 1529 gestorven en begraven 
is. 
Omstreeks 1625 krijgt de Antwerpse mecenas en kunstliefhebber Cornelis Van der Geest 
toestemming om de grafsteen uit het klooster weg te nemen en die inmiddels flink 
verweerde 
steen te laten herkappen en er de bovenvermelde inscriptie op aan te brengen. In 1629 
bij 
het eeuwfeest van Quintens overlijden mag Van der Geest die steen aanbrengen op de 
gevel 
van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Ook Matsijs’ stoffelijke resten worden opgegraven 
en 
binnen in de kathedraal opnieuw begraven. In 1818 verhuist de grafsteen naar het 
Museum 
voor Schone Kunsten in het oude minderbroedersklooster, waar vandaag de Antwerpse 
kunstacademie huist, waar de steen een plaatsje krijgt naast een triptiek van 
Matsijs. Op 
de kathedraal wordt een replica aangebracht met daarrond het monumentale kader met 
Quintens portret en de hogergenoemde attributen. Onze eigentijdse schilder Luc 
Tuymans 
maakt in 2002 een schilderij van deze grafsteen, ‘Dead Skull’, dat weer in 2010 als 
voorbeeld dient voor een 1600 m² groot mozaïek voor het MAS (Museum aan de Stroom) in 
de 
wijk ‘ Eilandje. Zoals Matsys,  als vader van de Antwerpse schilderschool, Antwerpen 
als 
stad van schilders op de kaart zette, zo bracht Tuymans het schilderen weer opnieuw 
in de 
belangstelling van de kunstwereld.
 Nu eens kijken wat er achter deze gevel zit. Wanneer je binnen naar voren wandelt, 
passeer je een majestueus stukje houtsnijwerk, de preekstoel van Michel van der Voort 
de 
Oude. (Vergroot foto 4 van rij 4 voor de details.) Daarin laat Michel zien hoe het 
christendom zich langzaam maar onontkoombaar verspreidt over de vier werelddelen – 
Oceanië 
lag nog buiten beeld, Amerika was nog één geheel. Die werelddelen worden voorgesteld 
door 
een viertal Miss Continenten. Europa (links) mag vooraan staan, in het volle licht 
van het 
Ware Geloof, zij draagt dan ook de scepter van de geloofskennis. Een kwartslag links 
van 
haar, niet zichtbaar op de foto, staat Azië, gekleed volgens de Indische mode, want 
dankzij de Engelsen die India koloniseerden, heeft zij ook reeds van de christelijke 
beschaving mogen proeven. Nog een kwartslag links van haar, dus aan de achterkant van 
de 
preekstoel, staat Afrika met haar tulband. Zij verblijft nog in het duister der 
onwetenden, België had Congo nog niet om massaal nonkel paters en tante nonnekes op 
missie 
te sturen, nietwaar?  De kring wordt gesloten door Miss Amerika, wel zichtbaar op de 
foto, 
die reeds een hand naar Europa reikt, maar nog beschouwd wordt als ‘de goede, 
natuurlijke 
wilde’ uit het werk van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau en het verhaal van 
Daniël 
Defoe over Robinson Crusoë en zijn helper Vrijdag. Valt je haar kleding ook op? Rok 
tot 
boven de knie en verder boven de gordel wat wufts om de borsten te bedekken en een 
hoofdtooi van veren, ze kan tippen aan een Braziliaanse Sambaschool-danseres tijdens 
de 
parade in Rio de Janeiro. En dan moet je weten dat deze preekstoel uit een 
kloosterkerk 
komt, de Hemiksemse Sint-Bernardsabdij die door de Fransen wordt opgeheven, waarna de 
kerkfabriek op 4 augustus 1803 het meubel aankoopt. Welke puber zal als beginnend 
monnik 
zo zijn zinnen bij de preek kunnen houden?Over deze Indiaanse dame is meer 
gespeculeerd. Amerikaanse soldaten op manoeuvre in Europa meenden in haar Pocahontas 
te 
herkennen, waarvan ze een beeltenis op een penning hadden gezien. Die rond 1595 in 
het 
latere Virginia geboren dochter van het Indiaanse opperhoofd Powhataon raakt 
betrokken bij 
de kolonisatie van Noord-Amerika door de Engelsen als ze ene captain John Smith redt. 
Die 
Engelse scheepskapitein is in handen van de roodhuiden gevallen en zou ter dood 
worden 
gebracht, maar daar steekt Pocahontas dus een stokje voor en zij zal met hem verder 
gaan 
optrekken, wat haar later niet in dank wordt afgenomen door haar Indiaanse 
rasgenoten, 
voor wie zij een verraadster is.
 Zelf tot het christendom bekeerd, neemt 
Pocahontas 
voortaan de naam Rebecca aan, trouwt met de Engelsman John Rolfe en komt met hem in 
1616 
aan in Engeland als eerste Indiaanse die men in Europa ziet. Ze maakt meteen indruk 
op de 
high society door haar waardigheid, doch komt al het jaar daarop bij een ongeluk om 
het 
leven en wordt begraven in Gravesend – what’s in a name? Maar haar faam wordt 
daardoor 
juist legendarisch. Blijft natuurlijk de vraag of Michel in 1713 weet heeft gehad van 
haar 
bestaan, het lijkt niet direct voor de hand liggend, maar het zou kunnen.
 Op de 
kuip 
van deze preekstoel medaillons met reliëfbustes van Christus, Maria en Sint-
Bernardus, 
jawel, de abdijstichter. Op de hoekconsoles de evangelisten en hun symbolen: Johannes 
de 
ziener met de arendsblik, Matheüs die een engel als corrector had, Lucas die zelfs 
het 
ergste rund tot begrip kon brengen en Marcus, de leeuw die brulde. Op de trappen een 
stukje Aards Paradijs met vogels tussen de takken en ook nog wat andere dieren 
verspreid 
over het hele meubel. Bernardus verwees vaak naar de natuur als bron van lering, 
vandaar. 
Let ook eens op die takken, het is een eik en een beuk die door elkaar zijn 
gevlochten, 
elk met de juiste bladeren getooid. Binnen de kuip zweeft de Heilige Geest voor à la 
carte 
inspiratie ten behoeve van de predikant. 
 Vooraan in deze kerk is het vooral Peter Paul Rubens die de show steelt. Om zijn 
werk 
in de juiste volgorde te bekijken begin je in de linker kruisbeuk bij ‘De 
Kruisoprichting’ 
uit 1610-’11. Ook weer niet voor deze kathedraal gemaakt, maar voor het hoogaltaar 
van de 
Sint-Walburgiskerk dichter bij de Schelde binnen het burchtterrein. Kunstliefhebber-
koopman Cornelis van der Geest – inderdaad, die van Quinten Matsijs’ grafsteen – 
herkent 
direct het talent van de zojuist uit Italië teruggekeerde Peter Paul. Die in de 19de 
eeuw 
afgebroken Sint-Walburgiskerk werd rond 1610 juist vergroot met een koor dat over een 
straat werd heengebouwd en daardoor een stuk hoger lag dan het schip. Er waren liefst 
19 
treden nodig om het van beneden uit te bereiken. Rubens hield er dus rekening mee dat 
zijn 
schilderij door de gelovigen vanuit kikkerperspectief werd gezien. Hij ging dit 
altaarstuk 
van de Meerseniers (een allegaartje van wat we nu middenstanders zouden noemen) ter 
plekke 
schilderen, want hij had zijn lesje geleerd in Italië. Zijn eerste altaarstuk in het 
verre 
zuiden ging compleet de mist in toen het werd opgehangen. Door weerspiegelingen via 
de 
lichtinval was het schilderij bijna onzichtbaar gewordenOndanks dat het een 
drieluik 
is, vormt de afbeelding eigenlijk één geheel. In het midden richten negen 
beulsknechten 
het kruis op, terwijl Christus naar zijn hemelse Vader kijkt. In de Sint-Walburgakerk 
was 
er boven het schilderij een nis, waarin een schilderij met God de Vader hing. Op het 
linker zijpaneel staan Maria en de apostel Johannes in het blauw gekleed met onder 
hen een 
groepje treurende vrouwen. Op het rechterpaneel een Romeinse ruiter op het 
lievelingspaard 
van Peter Paul en de beide moordenaars die samen met Christus gekruisigd gaan worden.
 Wandel nu naar de rechter kruisbeuk voor ‘De Kruisafname’, een triptiek dat Rubens 
in 
1612-’14 schildert voor het Kolveniersgilde, dankzij de hoofdman Nicolas Rockox, ook 
burgemeester van Antwerpen en een van Peter Pauls beste vrienden. De patroonheilige 
van de 
kolveniers – mannen die met buskruitgeweren (kolven) een van de vier schuttersgilden 
van 
Antwerpen vormden – was Sint-Christoffel, die zich vandaag meer met de reissector 
bemoeit. 
Klein probleempje: het bestaan van die heilige werd in twijfel getrokken en de toch 
al fel 
door protestanten bekritiseerde Kerk wil alles vermijden wat de geloofwaardigheid kan 
schaden, dus alsjeblieft geen betwistbare heiligen als hoofdmotief. Rubens lost dat 
op via 
de Griekse naam van deze heilige: Christophorus, Christusdrager. Hij was immers de 
bodybuilder die een klein kind even over de rivier ging helpen op zijn brede rug, 
maar 
daar tot zijn niet geringe verbazing als zijn krachten voor nodig had. Op het 
middenpaneel 
wordt Christus na zijn dood van het kruis genomen en gedragen door een hele reeks 
personages, die niet staan te poseren voor de 'foto', maar in volle beweging zijn. 
Johannes is als meest geliefde leerling van Christus wel zeer opvallend aanwezig in 
zijn 
rode mantel. Ook Maria Magdalena is present en het was nogal gewaagd van Rubens om de 
blote linkervoet van Christus op haar schouder te laten rusten, dat leek een 
vertrouwelijkheid tussen beide te suggereren die toen niet echt op prijs werd 
gesteld.Op 
het linkerpaneel zijn de zwangere Maria en boyfriend Jozef op bezoek bij nicht 
Elisabeth. 
Maria draagt dus Christus in haar buik. Het rechterpaneel toont de opdracht van Jezus 
in 
de tempel, waar de bejaarde hogepriester Simeon de kleine Jezus overpakt van Maria. 
God 
heeft hem beloofd dat hij voor te sterven de Redder zou zien. Ook hij is dus een 
Christusdrager. In tegenstelling tot ‘De Kruisoprichting’ toont dit drieluik drie 
verschillende taferelen, maar allemaal rond hetzelfde thema. Op de achterkant mag 
alsnog 
Christoffel zelf even opduiken met Jezus op zijn rug en met een kluizenaar die hem 
volgens 
een middeleeuwse legende de weg wijst met zijn lamp. Omdat de kluizenaar de weg wijst 
uit 
de duisternis naar het licht en Christus het licht is dat de mensheid uit het duister 
komt 
bevrijden, wordt deze kluizenaar zelf ook weer een Christusdrager. Even wat stappen 
terug naar het hoogaltaar, want daar hangt ‘De Hemelvaart van Maria’ als altaarstuk. 
Het 
heeft heel wat vijven en zessen gekost voordat Rubens met dit schilderij aan de slag 
kon 
in 1625-’26. Hij is bij het kapittel uiteindelijk komen aandragen met een compleet 
altaarontwerp en dat zag men wel zitten. De gebroeders Robrecht en Jan de Nole zullen 
als 
beeldhouwers instaan voor het altaar, Rubens voor het paneel. Maar wie zou dat gaan 
betalen? De oplossing voor dat probleem komt van Johannes del Rio, deken van de 
kathedraal. Hij voelt blijkbaar zijn einde naderen en biedt aan om in ruil voor een 
graf 
aan het begin van de noordelijke kooromgang de financiering voor zijn rekening te 
nemen. 
De contracten met de kunstenaars worden getekend en dan wacht Peter Paul heel rustig 
tot 
deken Del Rio in 1624 overlijdt, waarna hij het jaar daarop begint te schilderen, 
grotendeels ter plaatse in het koor, dat daarvoor even ontruimd wordt. Intussen 
hebben de 
de Nole’s hun altaaromkadering gereed, maar wat blijkt? Rubens’ paneel is te klein! 
Geen 
nood, in het atelier wordt het werkstuk simpelweg wat verbreed, wat Peter Paul meteen 
de 
kans geeft nog een kleine wijziging aan te brengen. Zijn vrouw Isabella Brant is op 
20 
juni 1626 overleden en Rubens geeft nu de vrouw in het rood, die centraal achter de 
sarcofaag op het schilderij staat, de gelaatstrekken van Isabella. Omdat de 
lichtinval in 
het koor niet ideaal blijkt om de hemelvaart goed te zien, wordt een glasraam uit 
1391 
gewoon weggenomen zodat er meer licht is. Zoals wel blijkt, was levertijd nog geen 
item in 
de 17de eeuw, het stak niet op een jaartje vroeger of later, als de kwaliteit maar 
goed 
zat.Over het afgebeelde thema nog dit: Volgens de overlevering leefde Maria na de 
Hemelvaart van haar zoon Jezus erg teruggetrokken, tot haar een engel verscheen om 
haar 
dood aan te kondigen. Hoewel de apostelen inmiddels waren afgereisd naar allerhande 
verre 
bestemmingen om het nieuwe geloof te verkondigen, werden ze op wonderbaarlijke wijze 
naar 
het Heilig Land teruggebracht om bij Maria's overlijden aanwezig te kunnen zijn. Ze 
droegen samen haar lichaam ten grave en bleven waken. Na drie dagen waren ze er 
getuige 
van hoe de Maagd door engelen ten hemel werd gevoerd. Dat moment beeld Rubens dus 
uit: 
enkele apostelen begrijpen wat er gebeurt en kijken Maria na, maar de meesten zijn zo 
verrast dat ze verbluft naar de lege lijkwade blijven staren in de handen van de drie 
vrouwen. Twee engelen vliegen met Maria mee en houden reeds een bloemenkrans 
gereed.Kijk 
nu meteen omhoog, want boven je hoofd in de vieringkoepel hangt nog een episode van 
hetzelfde verhaal, die Cornelis Schut in 1647 heeft geschilderd op een rond doek van 
5,80m 
doorsnee. Bij Cornelis is Maria al een flink stuk richting hemel gestegen, de 
apostelen 
zijn uit het zicht verdwenen, maar des te meer engeltjes omringen haar, terwijl de 
Heilige 
Geest als duif de koers aangeeft. Een speciaal licht omgeeft Maria en dat licht komt 
van 
boven, waar aan de hemelpoort God sr. en God jr. met een kroon in de hand wachten op 
haar 
aankomst. Dit schilderstuk is dus de barokke apotheose van deze kleine Maria-cyclus 
en ook 
letterlijk een hoogtepunt.  En nu je toch bij het altaar staat, zie je rechts op de 
vloer een koperen lijn lopen, die sinds de nieuwe opstelling van het altaar dichter 
bij de 
gelovigen jammer genoeg daaronder verdwijnt. Dat is een meridiaan of middaglijn, die 
tot 
een 19de-eeuws project van Adolphe Quetelet behoort. België was er als eerste bij om 
op 
het Europese vasteland spoorwegen aan te leggen vanaf 1835. Maar hoe stel je een 
klokvaste 
dienstregeling op, wanneer de klokken in de diverse steden niet dezelfde tijd 
aanwijzen. 
Volgens Adolphe kon je soms in de ene stad om  3 uur vertrekken en dan elders vóór 3 
uur 
aankomen. Bij enkelsporige trajecten geeft zoiets natuurlijk ronduit gevaarlijke 
situaties. Koning Leopold I ziet het probleem en huurt in 1836 de briljante 
wetenschapper 
Quetelet in. Hij moet zich concentreren op de grotere plaatsen die langs een spoorweg 
liggen, een lijst met in totaal 41 steden. Adolphe berekent nu de meridiaan voor elke 
stad, de lijn waarop de zon precies op het hoogste punt van de dag staat. Zorg dat nu 
een 
zonnestraal – of de verste punt van een schaduw – op die exact noord-zuid op de grond 
aangebrachte lijn valt en je kan op dat moment de klok gelijk zetten, op 12 uur dus. 
Je 
hebt een lijn nodig, omdat de zon ’s winters lager staat dan ’s zomers, waardoor de 
stip 
die een zonnestraal op de lijn veroorzaakt gaat verschuiven. Maar de lichtvlek blijft 
wel 
steeds de lijn keurig volgen.Je ziet de Antwerpse meridiaan wijzen naar het grote 
glasraam in de zuidelijke kruisbeuk. Wie goed kijkt ziet daarin twee gaatjes, één 
linksboven, het andere linksonder. Het bovenste gat zit hoog genoeg om ’s zomers het 
zonlicht op te vangen boven het lover van de bomen op de Groenplaats, het onderste 
laat de 
straal door bij de lage zonnestand in de winter, wanneer de bomen toch kaal zijn. Bij 
deze 
middaglijn is het originele gele koper ofwel messing bewaard gebleven. Dat koper 
moest de 
zonnestraal goed laten weerkaatsen. Quetelet heeft zijn plan nooit kunnen afwerken. 
De 
koning gaf hem zoveel andere opdrachten dat het installeren van al die middaglijnen 
traag 
verliep. En wanneer in 1870 de elektrische telegraaf in gebruik komt, laat die toe om 
een 
tijdsignaal meteen over heel het land door te geven, zodat Adolphe wordt ingehaald 
door de 
techniek. Bovendien wordt eind van de negentiende eeuw de Middel Europese Tijd 
ingevoerd, 
waardoor lokale tijdsverschillen helemaal verdwijnen.
 Naast Antwerpen resteren 
nog 
Quetelets middaglijnen in Mechelen (de Mijlpaal voor het station als richtpunt),  
Brussel 
(glasraam in de Sint-Michiel-en-Sint-Goedelekathedraal),  Brugge (koperen bol op een 
staaf 
op huis Bouchoute aan de Markt en koperen nagels in het wegdek van de Markt), Lier 
(belforttoren als richtpunt en lijn van kasseien vanaf de toren over de Grote Markt),  
Dendermonde (glasraam in zuidelijke dwarsbeuk van de Onze-Lieve-Vrouwekerk) en Aalst 
(glasraam in de Sint-Martinuskerk).
 Er zijn in deze kathedraal niet veel grafmonumenten van prominenten bewaard 
gebleven. 
De oorzaak ligt in de Franse tijd, wanneer in 1792 alles wat van ver of dichtbij naar 
adel 
verwijst onverbiddelijk wordt weggekapt. Toch is er één grafmonument gespaard, in de 
derde 
zuidelijke koorkapel. Bisschop Marius Ambrosio Capello was niet van adel en dat werd 
zijn 
redding. Zijn beeld in zwart, rood en wit marmer is gekapt door Artus II Quellin in 
1676, 
nadat de zevende bisschop van Antwerpen in dat jaar op 4 oktober was gestorven. 
Capello 
kwam uit een multicultureel huwelijk, moeder was een Brabantse uit Bergeyck – 
tegenwoordig 
in Noord-Brabant, tussen Eindhoven en de grens – vader was Italiaan, Giovanni 
Capello. 
Zoon Marius wordt in Antwerpen geboren in 1597 en treedt in bij de dominicanen na een 
studie in Spanje, waar hij zijn kloosternaam Ambrosius van meebrengt. Hij wordt prior 
van 
het Antwerpse dominicanerklooster aan de Veemarkt, naast de prachtige Sint-
Pauluskerk. In 
1652 wordt hij bisschop en blijft dat tot zijn overlijden. Zijn grafmonument staat 
zo, dat 
hij naar het altaar kijkt en de mis zou kunnen volgen, ware het niet dat sinds 
recenter 
tijden een neogotisch koorgestoelte hem het zicht beneemt. 
 Om te besluiten nog even een aanvulling op Clara Gerrits’ opmerking over de 
activiteiten van haar vader Nestor. Tussen 1924 en 1927 heeft er een restauratie aan 
de 
kathedraal plaatsgevonden onder leiding van architect Jos Bascourt, die 
vooral bekend is van zijn huizen in velerlei stijlen in en rond de Cogels Osylei in 
de 
wijk Zurenborg. Aan Bascourts restauratie lijkt Nestor Gerrits te hebben meegewerkt 
als 
beeldhouwer en ornamentalist, terwijl de man ook genoemd wordt als maker van een 
kruisweg 
in de Antwerpse Sint-Willibrorduskerk, een hoofdaltaar en kruisweg in de Sint-
Leonarduskerk in Breendonk en een Heilig Hartbeeld in de Onze-Lieve-Vrouw en Sint-
Jobkerk 
in Arendonk. Omdat 1925 als sterfdatum van deze kunstenaar wordt vermeld, lijkt het 
wat 
vreemd dat hij meegewerkt zou hebben aan restauraties rond 1937 en 1960. Wel wordt 
ook 
zijn broer Bruno vernoemd als kunstenaar en die heeft kennelijk tot 1970 geleefd. 
Misschien kan Clara meer details over haar vader verstrekken om een en ander uit te 
klaren?Bij restauraties wordt doorgaans enkel de architect die zo’n restauratie 
leidt 
bij naam genoemd. De diverse medewerkers blijven meestal anoniem, maar kunnen zo’n 
restauratie natuurlijk wel op hun eigen palmares vermelden, want zij hebben het 
eigenlijke 
werk uitgevoerd. Vooral wanneer een architect bij zo’n restauratie essentiële 
wijzigingen 
aan het gebouw aanbrengt, komt zijn naam in de aandacht. Dat is bijvoorbeeld veel 
gebeurd 
tijdens de restauraties eind 19de, begin 20ste eeuw, waarbij het Viollet-le-Duc-
principe 
werd gehuldigd dat een architect een gebouw mocht restaureren zoals het ooit door de 
oorspronkelijke ontwerper was bedoeld, ook wanneer die het nooit volledig had kunnen 
realiseren. Dat heeft aanleiding gegeven tot ingrijpende wijzigingen aan bestaande 
oude 
gebouwen, zoals het Brusselse Broodhuis aan de Grote Markt, of het Paleis van de 
Grote 
Raad aan de Markt van Mechelen. In Brugge zijn de restauraties van Louis Delacenserie 
nogal fantasievol verlopen. En dan is er nog de periode van de wederopbouw na de 
Eerste 
Wereldoorlog, waarbij tal van historische gebouwen vrijwel compleet opnieuw zijn 
nagebouwd, maar dan wel zo dat het mooist denkbare resultaat werd bereikt door het 
weglaten van allerlei minder fraaie toevoegingen. Dat soort restauraties gebeurt 
vandaag 
niet langer. Als er al ergens iets wordt toegevoegd, wordt dat duidelijk via 
afwijkende 
bouwmaterialen kenbaar gemaakt. Vaak gaat het om louter conserveren van een bestaande 
toestand, ook al is dat dan een ruïne. Misschien gaan we daarin zelfs wat te ver, 
zodat 
vandaag heel wat beschermde Belgische kastelen staan te verkrotten omdat ze niet 
bewoonbaar zijn te maken voor eigentijds gebruik, bijvoorbeeld omdat vensterkaders 
origineel moeten blijven, terwijl daardoor geen dubbel glas aangebracht kan worden. 
En een 
verlaten kasteel is altijd doelwit van lieden die het komen leegroven of het wordt 
gevandaliseerd doordat het als avontuurplek wordt gebruikt door mensen die er zich 
verder 
niet om bekommeren. Vandaar de zin van websites als Belgiumview om wat nog rest 
kenbaar te 
maken bij een breder publiek dat er waarde aan hecht. ' (nvdr: bedankt
 Joost van 
der Voort: 'In deze prachtige Kathedraal staan diverse biechtstoelen opgesteld 
waarvan de 
vrouwfiguren zijn gebeeldhouwd door Michiel van der Voort-de Oude. Deze 
biechtstoelen die realistisch zijn, zijn zeer de moeite waard om te bezien.' karel 
van camp: 'zie dekathedraal.be/nl/meridiaan.htm Ik heb nu een publicatie opgestuurd 
naar Studium(vroeger GeWiNa) met de analyse van de vier oculi (ook de originele van 
Quetelet).IN Historiant en EOS beide in 2015 staan totaal verkeerde beweringen en 
daarom heb ik die publicatie opgestuurd naar Studium.Van Steenmijer had ik de volledige 
opmeting van de meridiaan gegekeregen en kon dus alles berekenen.ALtijd bereid voor 
verder contact em Prof Dr K Van Camp' PETER GERRITS: 'graag wil ik opmerken dat Jan 
GERRITS overleden is op 
29/3/1922 en zijn zoon Nestor GERRITS (betrokken bij de 
herstelling -ornamenten - van de kathedraal ) overleden is te 
Berchem op 29/9/1975
persoonlijk bezit ik nog veel documentatie in verband
 ' karel van camp : 'heb tussen2007 en 2012 de meridiaan laten herstellen en uitgebreid 
met derde oculus kan daarover twee publicaties opsturen' Renate Vangeel: 'Zeer mooi!' Claudia Vangeel: 'Mooiste plek op aarde!!!'
 Steven Scheers: 'Wondermooi !!!!!!'
 Michel Van denVelde: 'Dit is een mooi gebouw,maar wie betaalt dat allemaal? Ik als 
ongelovige word het stilaan beu te moeten betalen voor al die onzin dat ze ons vroeger 
hebben wijsgemaakt. Nu met de AARDBEVING in Haiti hoeveel gaat die Duits (ex hitler 
jeugd) 
nu wonend in Rome, bijdragen?' Marie-José GHOOS: 'Onze kathedraal is zo mooi, 
gelovig of niet, daar moet je van houden, koesteren, zij vertelt meer over het verleden 
dan 
de vele onzin waarmee de moderne media ons onophoudelijk confronteert, ik ben gelukkig 
in 
haar nabijheid te zijn geboren en fier in Antwerpen te mogen leven. ' HENRI VAN 
DEN 
BERGH: 'zo herkent men ANTWERPEN met zijn wereldhaven, dit is UNIEK.' 
 Français
 English
 
 
 
    
 
 |