Deze Antwerpse kathedraal is een voorbeeld van Brabantse
gotiek uit de
Laatgotiek. Ze werd eigenlijk gebouwd rondom een romaanse
kerk
van 1124. Vandaar dat het grondplan onregelmatigheden vertoont wanneer je het
vergelijkt
met andere gotische kerken. Met het bouwen van het gotische gedeelte
werd
begonnen in 1352. Het duurde 170 jaar vooraleer de kerk in zijn huidige vorm
voltooid
werd. De romaanse kerk werd in 1487 afgebroken. Als bouwmeesters van deze grootste
kathedraal uit de Nederlanden noemen we Jacob van Thienen,
Peter
Appelmans, Jan Tac, Everard van Veeweyden en de
families
de Waghemakere en Keldermans.
Middenbeuk en kooroverwelving
dateren
van ca. 1391. De binnenruimte is een uitzonderlijk grote ruimte bestaande uit maar
liefst
7 beuken ondersteund door 48 prachtige
bundelpijlers. Boven de arcadebogen van het middenschip
zien
wij een pseudotriforium dat eigenlijk herleid werd tot een
borstwering.
In 1420 begon men met het bouwen van de linkertoren die
vandaag tot een hoogte van 123 m reikt en die in zijn tijd de hoogste was van de
Nederlanden. Deze toren deed dienst als belfort en werd dan ook
gefinancierd
door de stad Antwerpen. Tot op heden is hij eigendom van de stad. Vandaar dat je
soms
vlaggen ziet wapperen, hetgeen ongebruikelijk is voor een kerktoren.
De
rechtertoren of de eigenlijke kerktoren moest groter worden dan de eerste en werd
tien
jaar later aangevangen in 1430, maar hij werd slechts half afgewerkt. Het
hoofdportaal werd bekroond met een prachtige
wimperg.
Omdat de kerk werd gebouwd op vrij drassige gronden die toen nog buiten de stad
gelegen waren, werd extra zorg besteed aan de fundering van het gebouw. De architect
besliste naar verluid om gebruik te maken van koeienhuiden waarop de funderingen
geplaatst
werden.
Keizer Karel dacht eraan om de kerk nog te vergroten, en legde daarvoor in 1521 de
eerste steen, volgens de plannen van Rombout Keldermans en Domien de Waghemakere.
Dit kan
je vandaag nog zien in het patroon van de straten aan de oostkant van de kerk. In
1533
zorgde een ramzalige brand er voor dat deze plannen nooit werden uitgevoerd. Vooral
het
rijke interieur werd bijna volledig verwoest.
Enkele jaren later werd de kerk verkozen als bisschopszetel (katheder)
voor het dan nieuwe bisdom Antwerpen. Vandaar de benaming kathedraal.
De beeldenstormen van 1566 en 1581 hadden veel schade tot gevolg.
Tijdens het Franse bewind (Napoleon) werd de kerk volledig leeggeplunderd. Er was
zelfs
sprake van om de kerk volledig af te breken. Stadsbouwmeester J.Blom
slaagde erin om deze sloopplannen te doen uitstellen zodat de kerk ook dit bewind kon
overleven.
In de 19de eeuw werd de kerk bijna gedeeltelijk heringericht qua meubilair. Oude
meubelen werden aangekocht uit andere religieuze gebouwen en nieuw
neoclassicistisch en neogotisch meubilair werd besteld.
Uit
deze tijd stammen het koorgestoelte door F.Durlet,
verscheidene zijaltaren en tochtportalen. De magnifieke
preekstoel dateert nog uit 1713 en is van de hand van
M. van der Voort Sr. Je herkent in deze preekstoel de
christelijke
boodschap aan de vier werelddelen.
Het hoofdaltaar dateert uit 1824, en werd vervaardgid door J.Blom.
Het
Sint-Antoniusaltaar dateert uit de 17e eeuw, en herbergt een beeld door
Arthus
Quellin. Het Onze-Lieve-Vrouwealtaar werd in 1678 vervaardigd door Arthus Quellin
de
Jongere en Pieter Verbruggen. Er zijn biechtstoelen uit
de 17e
eeuw door Willem Kerricx, M.van der Voort en L.Willemsen.
De orgelkast dateert uit 1567, en werd in 1657 aangepast door Pieter
Verbruggen. Het orgel zelf is van P.Schyven.
Er bevinden zich een aantal merkwaardige grafmonumenten, zoals dit
van
Isabella van Bourbon (overleden in 1465) met een messing ligbeeld van
haar,
afkomstig uit de Sint-Michielsabdij uit Antwerpen. Het grafmonument van bisschop
A.Capello
uit 1676 werd door Arthus Quellin de Jongere gemaakt in 1676.
De kathedraal is wereldberoemd vanwege de schilderijen die je er vindt, zoals 'de
kruisoprichting' en 'de kruisafneming' van Pieter Paul Rubens. Maar er
hangen ook schilderijen door minder bekende meesters. We vernoemen de 'Bewening van
Jezus'
en 'Bruiloft van Cana' uit het laatste kwart van de 16e eeuw door M. de
Vos,
'15 bloedstortingen van Jezus' en 'Jezus bij de schriftgeleerden' door
Frans
Francken (2e helft 16e eeuw), 'Kruisafneming' door A. van Noort
(einde
16e eeuw) .
Sinds 1961 werd aangevangen met een grondige restauratie.
Clara Gerrits: 'Het verwondert mij ten zeerste dat niemand er weet van heeft,
dat er
vanaf het jaar 1928 en daarna in 1937 + - en 1960 restauraties werden uitgevoerd, aan
de
toren van de kathedraal door mijn vader Nestor Gerrits.'
John Lambrechts: 'Er is me vroeger altijd in de school altijd verteld dat deze
kerk
op ezelsvellen is gebouwd, opdat beter tegen vocht en ongedierte kon. En er
toenertijd
geen enkele ezel meer te vinden was in de omgeving van Antwerpen en kontreien. Deze
woorden komen uit mijn schooltijd, van mijn toenmalige leraar. En is me achteraf noch
bevestigd door andere personen, maar waar ik geen namen meer van ken. Wat ik nog wel
weet
dat deze gegevens stonden vermeld in een boek dat hij toen had voorgelezen.' Wie
kan
dit bevestigen?
Peter Stremes: 'Het gebruik van huiden was niet ongewoon om een bouwput enigzins
droog
en vooral werkbaar te houden. Het was het 'zeil' uit de middeleeuwen. Het verhaal van
het
zoontje van de meester-metselaar Mathias blijkt zéér hardnekking.'
Frits Schetsken: 'En waarom zouden we dat verhaal van Matthias niet meteen
vertellen?
De man die de aanleiding was tot het bouwen van deze kerk deed zelf immers niet
anders, de
ene parabel na andere. En zelfs de meest rigide atheïst gebruikt vaak nog
uitdrukkingen
die rechtstreeks uit deze Bijbelse verhalen geplukt zijn en via de beroemde
Statenbijbel
gemeengoed zijn geworden in de Nederlandse taal. Aldus: Als bouwmeester Peeter
Appelmans
in 1420 de noordertoren moet funderen, wil dat maar niet lukken. De muurdammen zakken
telkens weer weg in de drassige grond. Een van zijn opzichters, meester-metselaar
Matthias, ontdekt 'n oud handschrift waarin deze problemen worden voorspeld, maar ook
de
oplossing wordt voorgeschoteld. Zo'n reusachtige toren kan worden gefundeerd met
ossenhuiden, die het water tegenhouden. Onze opzichter wil echter deze primeur voor
zichzelf houden en spreekt er enkel met zijn vrouw over, in het bijzijn van de
kinderen.
Nu is de kleinste van dat kroost nogal loslippig, de concurrentie raakt snel op de
hoogte
van pa's bedrijfsgeheimen. Matthy, razend doch machteloos, laat zich door de duivel
verleiden zijn jongste spruit om te brengen. Maar de stem van zijn geweten begint zo
hard
te kelen, dat hij de stad ontvlucht. Jaren later vinden bouwvakkers bij het krieken
van de
dag aan de voet van de bijna voltooide toren een vreselijk verminkt lijk, gehuld in
pelgrimsmantel. Uit pure wanhoop is hun meester-metselaar teruggekeerd en heeft zich
van
de toren geworpen. Zonder benji-elastiek ... In hoeverre kerktorens op huiden
werden
gefundeerd is niet zo duidelijk. Het woord huiden lijkt zowel te slaan op
dierenhuiden,
als op platte stenen die daardoor op huiden leken. Wellicht is zo’n fundering op
ossen- of
koeienhuiden een combinatie van echte huiden ter hoogte van het grondwater met daarop
die
stenen ‘huiden’ als fundament. Maar dat het tot de volksverbeelding moet hebben
gesproken
is wel zeker. Variaties op bovenstaand verhaal spelen zich af bij de toren van de
Sint-
Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch, de Martinitoren van Groningen, de Mariakerk in
Utrecht, de Oude Kerk in Amsterdam, de Sint-Lievens-monstertoren in Zierikzee …enz.,
enz.
Peeter Appelmans is zelf niet ver weg, je ontmoet hem aan de voet van de
zuidertoren,
de laagste van de twee. Hij is daar met zijn ploeg bouwvakkers nog altijd doende om
die
toren af te krijgen, want hij is nu slechts 65 meter hoog en afgedekt met een
provisorisch
dak. Maar ja, zoals elke Antwerpenaar weet, de zuidertoren is gefinancierd met de
bijdragen van de rijken, de hoge reus aan de noordzijde van de kerkingang is
opgetrokken
met giften van de armen. Die schijnt dus tot 123 meter de lucht in te priemen, zoals
iedereen zegt en schrijft. Maar wat dan te denken van de enige gedocumenteerde
meting die
we vonden: tussen 1827 en '29 restaureert stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla samen
met
Louis Serrure de Onze-Lieve-Vrouwetoren, waarvan zij in 1825 reeds de hoogte
nauwkeurig
hebben bepaald op 124,925 m. Heeft het stadsbestuur misschien geredeneerd: ‘Elke
Antwerpenaar kan tot drie tellen, laat ons het makkelijk maken om de hoogte van onze
toren
te onthouden, 1-2-3.’ Het monument voor Appelmans is redelijk recent. In mei 1935
komen
koning Leopold III en koningin Astrid hun Blijde Intrede houden in de Scheldestad en
bij
die gelegenheid wilde het stadsbestuur toch iets laten onthullen. Gelukkig stonden er
in
een stadsmagazijn nog wat beelden van Jef Lambeaux, die best een aardige groep
vormden.
Iedereen gelukkig, al duurde het koninklijke geluk niet langer dan 29 augustus van
datzelfde jaar, de dag van het auto-ongeluk in Küssnacht waarbij Astrid omkomt. Ga
mee
naar het westportaal, vergroot foto 1 van rij 1 en kijk met ons mee. Boven de
hoofdingang
prijkt zoals dat hoort een Laatste Oordeel. Maar hier wordt pas vanaf begin 20ste
eeuw
geoordeeld. Dit staaltje neogotiek is een ontwerp van Frans Andries
Durlet,
maar het wordt eerst 33 jaar na diens dood in steen vertaald door Jan
Baptist
van Wint tussen 1900 en 1903. Bovenaan troont God de Vader himself, links van
hem
knielt Maria met tussen hen in een engel met kruis, uiterst rechts zie je Johannes de
Doper met voor hem een engel die zijn staf vasthoudt. Onder God weegt aartsengel
Michaël
de zielen. Links wacht Petrus met de sleutels van de hemelpoort op keurig gekleed
volk,
rechts duwt Satan de bloteriken in de slokop van het hellemonster. Een verdieping
lager is
het links gejubel alom, zij hebben prijs, rechts ellendig geklaag, de verliezers. Let
vooral ook op de monnik in hun midden, net onder Michaël. Van Wint heeft hier
zichzelf
afgebeeld en hij omklemt een doodshoofd. Dat is een oud Vanitas-symbool, dat
'ijdelheid'
uitdrukt, maar dan niet in de betekenis van hoogmoed, doch in de middeleeuwse zin van
vergankelijkheid: 'alles is ijdel'. Als Van Wint in 1906 op zijn beurt richting
Laatste Oordeel vertrekt, zorgt zijn leerling Pieter de Roeck voor de afwerking van
de
even boven het gewone voetvolk verheven beelden van acht heiligen, die allemaal iets
met
Antwerpen te maken hebben gehad. Maar daarvoor moet je even foto 4 van rij 1
vergroten.
Aan de linkerzijde zie je van buiten naar binnen ordestichter Norbertus die heel
christelijk een mannetje vertrapt, missionaris Amandus die zijn eigen kerkje
meeheeft,
Willebrordus die zijn goede voorbeeld navolgt en Dymphna, die een gekroond mannetje
het
mes op de keel zet. Bij Norbertus gaat het over Tanchelm, een Zeeuwse priester uit
de
12de eeuw, die wat kritische kanttekeningen maakt bij het gedrag van de middeleeuwse
geestelijkheid. Hij verbiedt gelovigen om de diensten van onwaardige priesters bij te
wonen en om tienden (een belasting) te betalen aan sommige parochiepriesters. In 1112
trekt Tanchelm naar Rome en beweegt de paus om het bestuur over de Zeeuwse eilanden
tijdelijk aan de bisschop van Terwaan toe te vertrouwen en niet langer aan de
Utrechtse
bisschop. De paus heeft daar oren naar, want de Utrechtse kanunniken hebben in zijn
strijd
met de Duitse keizer om de benoeming van bisschoppen de kant van de keizer gekozen.
Maar
dat valt natuurlijk niet in goede aarde bij het Utrechtse kapittel, dat Tanchelm van
allerlei excessen en valse leerstellingen beschuldigt en hem dus tot ketter maakt. In
1115
wordt Tanchelm door een priester vermoord, maar zijn aanhangers worden er alleen maar
feller door. Ze verkondigen nu dat sacramenten die door onwaardige priesters worden
bediend, niet geldig zijn. En het is dan een kleine stap naar het loochenen van de
tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie, wanneer zulke priesters de mis
opdragen.
Die hele kwestie rond Tanchelms volgelingen, die misschien enig succes hebben gekend
bij
de Antwerpenaren, wordt nu aangegrepen om Norbertus aan een Antwerpse abdij te
helpen.
Zijn jeugdvriend bisschop Burchard van Kamerijk schenkt in 1124 de Antwerpse Sint-
Michielsabdij aan Norbertus als beloning voor zijn uitroeiing van de ketterse leer
van
Tanchelm in Antwerpen. Het kapittel van Sint-Michielskanunniken moet nu kiezen, ofwel
norbertijn worden, ofwel overgaan naar een nieuw kapittel bij de Onze-Lieve-
Vrouwekerk.
Rond Dymphna speelt zich nog een fantastischer verhaal af. Zij is een Ierse
prinses en
haar vader is zojuist weduwnaar geworden. Hij wil hertrouwen met een vrouw die zijn
overleden echtgenote in schoonheid evenaart. Wanneer zijn dienaren geen geschikte
dame
vinden, kijkt de koning op een dag naar zijn dochter en zegt: ‘Dymph, jij bent net
een
jongere versie van je moeder, ik ga met jou trouwen.’ Ben je op je kop gevallen?,
denkt
Dymphna en ze vlucht met Gerebernus, haar biechtvader, het paleis uit. Ze steken over
naar
Engeland, nemen de ferry naar Oostende en zetten hun tocht te paard verder
oostwaarts.
Intussen ontdekt pa dat zijn dochter er vandoor is, roept de paleiswacht samen en zet
de
achtervolging in. Wanneer de koning in het dorpje Zammel arriveert, vlakbij Westerlo,
nemen ze even een rustpauze in de lokale herberg. Als de vorst het gelag betaalt,
merkt de
waard op dat het nu de tweede keer die dag is dat hij met Iers geld wordt betaald.
Hebbes
dus, Gerebernus en Dymphna zijn snel gevonden, de geestelijke wordt meteen een kopje
kleine gemaakt, aan de prinses vraagt de koning: ‘Dymph, wil je met me trouwen?’
Wanneer
zij antwoordt ‘Bijlange niet’, slaat de razernij bij pa toe en onthoofdt hij zijn
eigen
dochter. Wanneer haar lijk wordt overgebracht naar de nabije stad Geel, ontstaat
daar een
cultus waarbij geestelijk gestoorden voor genezing naar haar relieken worden
gebracht. Tot
vandaag kent Geel een bijzonder vorm van psychiatrische behandeling, waarbij de
patiënten
worden opgenomen in het huishouden van gewone burgers en wordt Geel aangeduid als de
Barmhartige Stad. Voor de Antwerpenaars blijft het echter: ‘Gij zijt zot, komt ge van
Geel
misschien?’ Over naar de rechterzijde, waar je van binnen naar buiten de volgende
personages tegenkomt: Eligius met een hamer door een kroon . Hij was naast bisschop
ook
een tijdlang smid en raadgever van de Merovingische koning Dagobert; Fredegandus, een
wat
minder bekende heilige die in deelgemeente Deurne wordt vereerd. De enige man met
geen
bisschopsmijter; Walburgis met een olievaatje. Aan deze achtste-eeuwse dochter van
koning
Richard van Wessex in het Engelse Devonshire hangt een luchtje. Na haar dood komt uit
haar
sarcofaag een geneeskrachtige olie gelopen, ware wonderolie dus. De nacht voor haar
feestdag op 1 mei staat bekend als Walpurgisnacht, dan hebben de boze geesten vrij
spel,
zodat die nacht populair was bij heksen en nog is bij eigentijdse wicca’s. Walburga
is ook
een patroonheilige van Antwerpen, de oude – gesloopte – burchtkerk was aan haar
gewijd;
Bonifatius is de oom van Walburga, hij nam haar en haar zus mee op missietocht door
de
Nederlanden en Duitsland. Hij houdt de Bijbel vast, waarmee hij ooit zijn hoofd
trachtte
te beschermen, maar die heeft het Friese zwaard waarmee hij in Dokkum gedood is niet
kunnen tegenhouden. Maar patroonheilige van de boekhouders worden, dat zat er
natuurlijk
wel meteen in.' Nog even helemaal naar links, voorbij het portaal. Daar zie je
een
spitsboog tegen de kerkmuur met daarin alaam van een smit en van een schilder, plus
een
medaillon met een portret van Quinten Matsijs en helemaal onderaan een grafsteen met
een
doodskop. Rond die grafsteen is langs vier zijden een grafschrift aangebracht:
‘SEPVLTVRE
VAN M. QUINTEN MATSYS IN SYNEN TYT GROFSMIDT en DAER NAER FAMEVS SCHILDER WERD STERF
AN.
1529’. De uit Leuven afkomstige Quinten Matsijs was eerst als kunstsmid aan de slag ,
maar
later is hij gaan schilderen. Volgens de legende omdat hij op een meisje verliefd was
geworden, wier vader een smid te min vond voor zijn dochter, omdat hij zelf schilder
was.
Toen haar vader op een keer het huis uit was, sloop Quinten stiekem naar een
schilderij
dat de man net af had en penseelde een vlieg op het blote gat van een duivel op dat
konterfeitsel. Toen pa bij thuiskomst de vlieg opmerkte, wilde hij hem wegslaan, zag
hoe
de vork in de steel zat en riep uit: ‘Wie dat heeft geschilderd mag met mijn dochter
trouwen!’ En toen kwam Quinten achter het gordijn vandaan. Mooie Valentijnstory,
niet?
Het portret met Quinten in profiel in de top van het monument gaat terug op een
zelfportret van de schilder op een penning. De grafsteen bevond zich oorspronkelijk
in het
kartuizerklooster van Antwerpen, waar Quinten Matsijs in 1529 gestorven en begraven
is.
Omstreeks 1625 krijgt de Antwerpse mecenas en kunstliefhebber Cornelis Van der Geest
toestemming om de grafsteen uit het klooster weg te nemen en die inmiddels flink
verweerde
steen te laten herkappen en er de bovenvermelde inscriptie op aan te brengen. In 1629
bij
het eeuwfeest van Quintens overlijden mag Van der Geest die steen aanbrengen op de
gevel
van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Ook Matsijs’ stoffelijke resten worden opgegraven
en
binnen in de kathedraal opnieuw begraven. In 1818 verhuist de grafsteen naar het
Museum
voor Schone Kunsten in het oude minderbroedersklooster, waar vandaag de Antwerpse
kunstacademie huist, waar de steen een plaatsje krijgt naast een triptiek van
Matsijs. Op
de kathedraal wordt een replica aangebracht met daarrond het monumentale kader met
Quintens portret en de hogergenoemde attributen. Onze eigentijdse schilder Luc
Tuymans
maakt in 2002 een schilderij van deze grafsteen, ‘Dead Skull’, dat weer in 2010 als
voorbeeld dient voor een 1600 m² groot mozaïek voor het MAS (Museum aan de Stroom) in
de
wijk ‘ Eilandje. Zoals Matsys, als vader van de Antwerpse schilderschool, Antwerpen
als
stad van schilders op de kaart zette, zo bracht Tuymans het schilderen weer opnieuw
in de
belangstelling van de kunstwereld.
Nu eens kijken wat er achter deze gevel zit. Wanneer je binnen naar voren wandelt,
passeer je een majestueus stukje houtsnijwerk, de preekstoel van Michel van der Voort
de
Oude. (Vergroot foto 4 van rij 4 voor de details.) Daarin laat Michel zien hoe het
christendom zich langzaam maar onontkoombaar verspreidt over de vier werelddelen –
Oceanië
lag nog buiten beeld, Amerika was nog één geheel. Die werelddelen worden voorgesteld
door
een viertal Miss Continenten. Europa (links) mag vooraan staan, in het volle licht
van het
Ware Geloof, zij draagt dan ook de scepter van de geloofskennis. Een kwartslag links
van
haar, niet zichtbaar op de foto, staat Azië, gekleed volgens de Indische mode, want
dankzij de Engelsen die India koloniseerden, heeft zij ook reeds van de christelijke
beschaving mogen proeven. Nog een kwartslag links van haar, dus aan de achterkant van
de
preekstoel, staat Afrika met haar tulband. Zij verblijft nog in het duister der
onwetenden, België had Congo nog niet om massaal nonkel paters en tante nonnekes op
missie
te sturen, nietwaar? De kring wordt gesloten door Miss Amerika, wel zichtbaar op de
foto,
die reeds een hand naar Europa reikt, maar nog beschouwd wordt als ‘de goede,
natuurlijke
wilde’ uit het werk van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau en het verhaal van
Daniël
Defoe over Robinson Crusoë en zijn helper Vrijdag. Valt je haar kleding ook op? Rok
tot
boven de knie en verder boven de gordel wat wufts om de borsten te bedekken en een
hoofdtooi van veren, ze kan tippen aan een Braziliaanse Sambaschool-danseres tijdens
de
parade in Rio de Janeiro. En dan moet je weten dat deze preekstoel uit een
kloosterkerk
komt, de Hemiksemse Sint-Bernardsabdij die door de Fransen wordt opgeheven, waarna de
kerkfabriek op 4 augustus 1803 het meubel aankoopt. Welke puber zal als beginnend
monnik
zo zijn zinnen bij de preek kunnen houden? Over deze Indiaanse dame is meer
gespeculeerd. Amerikaanse soldaten op manoeuvre in Europa meenden in haar Pocahontas
te
herkennen, waarvan ze een beeltenis op een penning hadden gezien. Die rond 1595 in
het
latere Virginia geboren dochter van het Indiaanse opperhoofd Powhataon raakt
betrokken bij
de kolonisatie van Noord-Amerika door de Engelsen als ze ene captain John Smith redt.
Die
Engelse scheepskapitein is in handen van de roodhuiden gevallen en zou ter dood
worden
gebracht, maar daar steekt Pocahontas dus een stokje voor en zij zal met hem verder
gaan
optrekken, wat haar later niet in dank wordt afgenomen door haar Indiaanse
rasgenoten,
voor wie zij een verraadster is. Zelf tot het christendom bekeerd, neemt
Pocahontas
voortaan de naam Rebecca aan, trouwt met de Engelsman John Rolfe en komt met hem in
1616
aan in Engeland als eerste Indiaanse die men in Europa ziet. Ze maakt meteen indruk
op de
high society door haar waardigheid, doch komt al het jaar daarop bij een ongeluk om
het
leven en wordt begraven in Gravesend – what’s in a name? Maar haar faam wordt
daardoor
juist legendarisch. Blijft natuurlijk de vraag of Michel in 1713 weet heeft gehad van
haar
bestaan, het lijkt niet direct voor de hand liggend, maar het zou kunnen. Op de
kuip
van deze preekstoel medaillons met reliëfbustes van Christus, Maria en Sint-
Bernardus,
jawel, de abdijstichter. Op de hoekconsoles de evangelisten en hun symbolen: Johannes
de
ziener met de arendsblik, Matheüs die een engel als corrector had, Lucas die zelfs
het
ergste rund tot begrip kon brengen en Marcus, de leeuw die brulde. Op de trappen een
stukje Aards Paradijs met vogels tussen de takken en ook nog wat andere dieren
verspreid
over het hele meubel. Bernardus verwees vaak naar de natuur als bron van lering,
vandaar.
Let ook eens op die takken, het is een eik en een beuk die door elkaar zijn
gevlochten,
elk met de juiste bladeren getooid. Binnen de kuip zweeft de Heilige Geest voor à la
carte
inspiratie ten behoeve van de predikant.
Vooraan in deze kerk is het vooral Peter Paul Rubens die de show steelt. Om zijn
werk
in de juiste volgorde te bekijken begin je in de linker kruisbeuk bij ‘De
Kruisoprichting’
uit 1610-’11. Ook weer niet voor deze kathedraal gemaakt, maar voor het hoogaltaar
van de
Sint-Walburgiskerk dichter bij de Schelde binnen het burchtterrein. Kunstliefhebber-
koopman Cornelis van der Geest – inderdaad, die van Quinten Matsijs’ grafsteen –
herkent
direct het talent van de zojuist uit Italië teruggekeerde Peter Paul. Die in de 19de
eeuw
afgebroken Sint-Walburgiskerk werd rond 1610 juist vergroot met een koor dat over een
straat werd heengebouwd en daardoor een stuk hoger lag dan het schip. Er waren liefst
19
treden nodig om het van beneden uit te bereiken. Rubens hield er dus rekening mee dat
zijn
schilderij door de gelovigen vanuit kikkerperspectief werd gezien. Hij ging dit
altaarstuk
van de Meerseniers (een allegaartje van wat we nu middenstanders zouden noemen) ter
plekke
schilderen, want hij had zijn lesje geleerd in Italië. Zijn eerste altaarstuk in het
verre
zuiden ging compleet de mist in toen het werd opgehangen. Door weerspiegelingen via
de
lichtinval was het schilderij bijna onzichtbaar geworden Ondanks dat het een
drieluik
is, vormt de afbeelding eigenlijk één geheel. In het midden richten negen
beulsknechten
het kruis op, terwijl Christus naar zijn hemelse Vader kijkt. In de Sint-Walburgakerk
was
er boven het schilderij een nis, waarin een schilderij met God de Vader hing. Op het
linker zijpaneel staan Maria en de apostel Johannes in het blauw gekleed met onder
hen een
groepje treurende vrouwen. Op het rechterpaneel een Romeinse ruiter op het
lievelingspaard
van Peter Paul en de beide moordenaars die samen met Christus gekruisigd gaan worden.
Wandel nu naar de rechter kruisbeuk voor ‘De Kruisafname’, een triptiek dat Rubens
in
1612-’14 schildert voor het Kolveniersgilde, dankzij de hoofdman Nicolas Rockox, ook
burgemeester van Antwerpen en een van Peter Pauls beste vrienden. De patroonheilige
van de
kolveniers – mannen die met buskruitgeweren (kolven) een van de vier schuttersgilden
van
Antwerpen vormden – was Sint-Christoffel, die zich vandaag meer met de reissector
bemoeit.
Klein probleempje: het bestaan van die heilige werd in twijfel getrokken en de toch
al fel
door protestanten bekritiseerde Kerk wil alles vermijden wat de geloofwaardigheid kan
schaden, dus alsjeblieft geen betwistbare heiligen als hoofdmotief. Rubens lost dat
op via
de Griekse naam van deze heilige: Christophorus, Christusdrager. Hij was immers de
bodybuilder die een klein kind even over de rivier ging helpen op zijn brede rug,
maar
daar tot zijn niet geringe verbazing als zijn krachten voor nodig had. Op het
middenpaneel
wordt Christus na zijn dood van het kruis genomen en gedragen door een hele reeks
personages, die niet staan te poseren voor de 'foto', maar in volle beweging zijn.
Johannes is als meest geliefde leerling van Christus wel zeer opvallend aanwezig in
zijn
rode mantel. Ook Maria Magdalena is present en het was nogal gewaagd van Rubens om de
blote linkervoet van Christus op haar schouder te laten rusten, dat leek een
vertrouwelijkheid tussen beide te suggereren die toen niet echt op prijs werd
gesteld.Op
het linkerpaneel zijn de zwangere Maria en boyfriend Jozef op bezoek bij nicht
Elisabeth.
Maria draagt dus Christus in haar buik. Het rechterpaneel toont de opdracht van Jezus
in
de tempel, waar de bejaarde hogepriester Simeon de kleine Jezus overpakt van Maria.
God
heeft hem beloofd dat hij voor te sterven de Redder zou zien. Ook hij is dus een
Christusdrager. In tegenstelling tot ‘De Kruisoprichting’ toont dit drieluik drie
verschillende taferelen, maar allemaal rond hetzelfde thema. Op de achterkant mag
alsnog
Christoffel zelf even opduiken met Jezus op zijn rug en met een kluizenaar die hem
volgens
een middeleeuwse legende de weg wijst met zijn lamp. Omdat de kluizenaar de weg wijst
uit
de duisternis naar het licht en Christus het licht is dat de mensheid uit het duister
komt
bevrijden, wordt deze kluizenaar zelf ook weer een Christusdrager. Even wat stappen
terug naar het hoogaltaar, want daar hangt ‘De Hemelvaart van Maria’ als altaarstuk.
Het
heeft heel wat vijven en zessen gekost voordat Rubens met dit schilderij aan de slag
kon
in 1625-’26. Hij is bij het kapittel uiteindelijk komen aandragen met een compleet
altaarontwerp en dat zag men wel zitten. De gebroeders Robrecht en Jan de Nole zullen
als
beeldhouwers instaan voor het altaar, Rubens voor het paneel. Maar wie zou dat gaan
betalen? De oplossing voor dat probleem komt van Johannes del Rio, deken van de
kathedraal. Hij voelt blijkbaar zijn einde naderen en biedt aan om in ruil voor een
graf
aan het begin van de noordelijke kooromgang de financiering voor zijn rekening te
nemen.
De contracten met de kunstenaars worden getekend en dan wacht Peter Paul heel rustig
tot
deken Del Rio in 1624 overlijdt, waarna hij het jaar daarop begint te schilderen,
grotendeels ter plaatse in het koor, dat daarvoor even ontruimd wordt. Intussen
hebben de
de Nole’s hun altaaromkadering gereed, maar wat blijkt? Rubens’ paneel is te klein!
Geen
nood, in het atelier wordt het werkstuk simpelweg wat verbreed, wat Peter Paul meteen
de
kans geeft nog een kleine wijziging aan te brengen. Zijn vrouw Isabella Brant is op
20
juni 1626 overleden en Rubens geeft nu de vrouw in het rood, die centraal achter de
sarcofaag op het schilderij staat, de gelaatstrekken van Isabella. Omdat de
lichtinval in
het koor niet ideaal blijkt om de hemelvaart goed te zien, wordt een glasraam uit
1391
gewoon weggenomen zodat er meer licht is. Zoals wel blijkt, was levertijd nog geen
item in
de 17de eeuw, het stak niet op een jaartje vroeger of later, als de kwaliteit maar
goed
zat.Over het afgebeelde thema nog dit: Volgens de overlevering leefde Maria na de
Hemelvaart van haar zoon Jezus erg teruggetrokken, tot haar een engel verscheen om
haar
dood aan te kondigen. Hoewel de apostelen inmiddels waren afgereisd naar allerhande
verre
bestemmingen om het nieuwe geloof te verkondigen, werden ze op wonderbaarlijke wijze
naar
het Heilig Land teruggebracht om bij Maria's overlijden aanwezig te kunnen zijn. Ze
droegen samen haar lichaam ten grave en bleven waken. Na drie dagen waren ze er
getuige
van hoe de Maagd door engelen ten hemel werd gevoerd. Dat moment beeld Rubens dus
uit:
enkele apostelen begrijpen wat er gebeurt en kijken Maria na, maar de meesten zijn zo
verrast dat ze verbluft naar de lege lijkwade blijven staren in de handen van de drie
vrouwen. Twee engelen vliegen met Maria mee en houden reeds een bloemenkrans
gereed.Kijk
nu meteen omhoog, want boven je hoofd in de vieringkoepel hangt nog een episode van
hetzelfde verhaal, die Cornelis Schut in 1647 heeft geschilderd op een rond doek van
5,80m
doorsnee. Bij Cornelis is Maria al een flink stuk richting hemel gestegen, de
apostelen
zijn uit het zicht verdwenen, maar des te meer engeltjes omringen haar, terwijl de
Heilige
Geest als duif de koers aangeeft. Een speciaal licht omgeeft Maria en dat licht komt
van
boven, waar aan de hemelpoort God sr. en God jr. met een kroon in de hand wachten op
haar
aankomst. Dit schilderstuk is dus de barokke apotheose van deze kleine Maria-cyclus
en ook
letterlijk een hoogtepunt. En nu je toch bij het altaar staat, zie je rechts op de
vloer een koperen lijn lopen, die sinds de nieuwe opstelling van het altaar dichter
bij de
gelovigen jammer genoeg daaronder verdwijnt. Dat is een meridiaan of middaglijn, die
tot
een 19de-eeuws project van Adolphe Quetelet behoort. België was er als eerste bij om
op
het Europese vasteland spoorwegen aan te leggen vanaf 1835. Maar hoe stel je een
klokvaste
dienstregeling op, wanneer de klokken in de diverse steden niet dezelfde tijd
aanwijzen.
Volgens Adolphe kon je soms in de ene stad om 3 uur vertrekken en dan elders vóór 3
uur
aankomen. Bij enkelsporige trajecten geeft zoiets natuurlijk ronduit gevaarlijke
situaties. Koning Leopold I ziet het probleem en huurt in 1836 de briljante
wetenschapper
Quetelet in. Hij moet zich concentreren op de grotere plaatsen die langs een spoorweg
liggen, een lijst met in totaal 41 steden. Adolphe berekent nu de meridiaan voor elke
stad, de lijn waarop de zon precies op het hoogste punt van de dag staat. Zorg dat nu
een
zonnestraal – of de verste punt van een schaduw – op die exact noord-zuid op de grond
aangebrachte lijn valt en je kan op dat moment de klok gelijk zetten, op 12 uur dus.
Je
hebt een lijn nodig, omdat de zon ’s winters lager staat dan ’s zomers, waardoor de
stip
die een zonnestraal op de lijn veroorzaakt gaat verschuiven. Maar de lichtvlek blijft
wel
steeds de lijn keurig volgen. Je ziet de Antwerpse meridiaan wijzen naar het grote
glasraam in de zuidelijke kruisbeuk. Wie goed kijkt ziet daarin twee gaatjes, één
linksboven, het andere linksonder. Het bovenste gat zit hoog genoeg om ’s zomers het
zonlicht op te vangen boven het lover van de bomen op de Groenplaats, het onderste
laat de
straal door bij de lage zonnestand in de winter, wanneer de bomen toch kaal zijn. Bij
deze
middaglijn is het originele gele koper ofwel messing bewaard gebleven. Dat koper
moest de
zonnestraal goed laten weerkaatsen. Quetelet heeft zijn plan nooit kunnen afwerken.
De
koning gaf hem zoveel andere opdrachten dat het installeren van al die middaglijnen
traag
verliep. En wanneer in 1870 de elektrische telegraaf in gebruik komt, laat die toe om
een
tijdsignaal meteen over heel het land door te geven, zodat Adolphe wordt ingehaald
door de
techniek. Bovendien wordt eind van de negentiende eeuw de Middel Europese Tijd
ingevoerd,
waardoor lokale tijdsverschillen helemaal verdwijnen. Naast Antwerpen resteren
nog
Quetelets middaglijnen in Mechelen (de Mijlpaal voor het station als richtpunt),
Brussel
(glasraam in de Sint-Michiel-en-Sint-Goedelekathedraal), Brugge (koperen bol op een
staaf
op huis Bouchoute aan de Markt en koperen nagels in het wegdek van de Markt), Lier
(belforttoren als richtpunt en lijn van kasseien vanaf de toren over de Grote Markt),
Dendermonde (glasraam in zuidelijke dwarsbeuk van de Onze-Lieve-Vrouwekerk) en Aalst
(glasraam in de Sint-Martinuskerk).
Er zijn in deze kathedraal niet veel grafmonumenten van prominenten bewaard
gebleven.
De oorzaak ligt in de Franse tijd, wanneer in 1792 alles wat van ver of dichtbij naar
adel
verwijst onverbiddelijk wordt weggekapt. Toch is er één grafmonument gespaard, in de
derde
zuidelijke koorkapel. Bisschop Marius Ambrosio Capello was niet van adel en dat werd
zijn
redding. Zijn beeld in zwart, rood en wit marmer is gekapt door Artus II Quellin in
1676,
nadat de zevende bisschop van Antwerpen in dat jaar op 4 oktober was gestorven.
Capello
kwam uit een multicultureel huwelijk, moeder was een Brabantse uit Bergeyck –
tegenwoordig
in Noord-Brabant, tussen Eindhoven en de grens – vader was Italiaan, Giovanni
Capello.
Zoon Marius wordt in Antwerpen geboren in 1597 en treedt in bij de dominicanen na een
studie in Spanje, waar hij zijn kloosternaam Ambrosius van meebrengt. Hij wordt prior
van
het Antwerpse dominicanerklooster aan de Veemarkt, naast de prachtige Sint-
Pauluskerk. In
1652 wordt hij bisschop en blijft dat tot zijn overlijden. Zijn grafmonument staat
zo, dat
hij naar het altaar kijkt en de mis zou kunnen volgen, ware het niet dat sinds
recenter
tijden een neogotisch koorgestoelte hem het zicht beneemt.
Om te besluiten nog even een aanvulling op Clara Gerrits’ opmerking over de
activiteiten van haar vader Nestor. Tussen 1924 en 1927 heeft er een restauratie aan
de
kathedraal plaatsgevonden onder leiding van architect Jos Bascourt, die
vooral bekend is van zijn huizen in velerlei stijlen in en rond de Cogels Osylei in
de
wijk Zurenborg. Aan Bascourts restauratie lijkt Nestor Gerrits te hebben meegewerkt
als
beeldhouwer en ornamentalist, terwijl de man ook genoemd wordt als maker van een
kruisweg
in de Antwerpse Sint-Willibrorduskerk, een hoofdaltaar en kruisweg in de Sint-
Leonarduskerk in Breendonk en een Heilig Hartbeeld in de Onze-Lieve-Vrouw en Sint-
Jobkerk
in Arendonk. Omdat 1925 als sterfdatum van deze kunstenaar wordt vermeld, lijkt het
wat
vreemd dat hij meegewerkt zou hebben aan restauraties rond 1937 en 1960. Wel wordt
ook
zijn broer Bruno vernoemd als kunstenaar en die heeft kennelijk tot 1970 geleefd.
Misschien kan Clara meer details over haar vader verstrekken om een en ander uit te
klaren? Bij restauraties wordt doorgaans enkel de architect die zo’n restauratie
leidt
bij naam genoemd. De diverse medewerkers blijven meestal anoniem, maar kunnen zo’n
restauratie natuurlijk wel op hun eigen palmares vermelden, want zij hebben het
eigenlijke
werk uitgevoerd. Vooral wanneer een architect bij zo’n restauratie essentiële
wijzigingen
aan het gebouw aanbrengt, komt zijn naam in de aandacht. Dat is bijvoorbeeld veel
gebeurd
tijdens de restauraties eind 19de, begin 20ste eeuw, waarbij het Viollet-le-Duc-
principe
werd gehuldigd dat een architect een gebouw mocht restaureren zoals het ooit door de
oorspronkelijke ontwerper was bedoeld, ook wanneer die het nooit volledig had kunnen
realiseren. Dat heeft aanleiding gegeven tot ingrijpende wijzigingen aan bestaande
oude
gebouwen, zoals het Brusselse Broodhuis aan de Grote Markt, of het Paleis van de
Grote
Raad aan de Markt van Mechelen. In Brugge zijn de restauraties van Louis Delacenserie
nogal fantasievol verlopen. En dan is er nog de periode van de wederopbouw na de
Eerste
Wereldoorlog, waarbij tal van historische gebouwen vrijwel compleet opnieuw zijn
nagebouwd, maar dan wel zo dat het mooist denkbare resultaat werd bereikt door het
weglaten van allerlei minder fraaie toevoegingen. Dat soort restauraties gebeurt
vandaag
niet langer. Als er al ergens iets wordt toegevoegd, wordt dat duidelijk via
afwijkende
bouwmaterialen kenbaar gemaakt. Vaak gaat het om louter conserveren van een bestaande
toestand, ook al is dat dan een ruïne. Misschien gaan we daarin zelfs wat te ver,
zodat
vandaag heel wat beschermde Belgische kastelen staan te verkrotten omdat ze niet
bewoonbaar zijn te maken voor eigentijds gebruik, bijvoorbeeld omdat vensterkaders
origineel moeten blijven, terwijl daardoor geen dubbel glas aangebracht kan worden.
En een
verlaten kasteel is altijd doelwit van lieden die het komen leegroven of het wordt
gevandaliseerd doordat het als avontuurplek wordt gebruikt door mensen die er zich
verder
niet om bekommeren. Vandaar de zin van websites als Belgiumview om wat nog rest
kenbaar te
maken bij een breder publiek dat er waarde aan hecht. ' (nvdr: bedankt Joost van
der Voort: 'In deze prachtige Kathedraal staan diverse biechtstoelen opgesteld
waarvan de
vrouwfiguren zijn gebeeldhouwd door Michiel van der Voort-de Oude. Deze
biechtstoelen die realistisch zijn, zijn zeer de moeite waard om te bezien.' karel
van camp: 'zie dekathedraal.be/nl/meridiaan.htm Ik heb nu een publicatie opgestuurd
naar Studium(vroeger GeWiNa) met de analyse van de vier oculi (ook de originele van
Quetelet).IN Historiant en EOS beide in 2015 staan totaal verkeerde beweringen en
daarom heb ik die publicatie opgestuurd naar Studium.Van Steenmijer had ik de volledige
opmeting van de meridiaan gegekeregen en kon dus alles berekenen.ALtijd bereid voor
verder contact em Prof Dr K Van Camp' PETER GERRITS: 'graag wil ik opmerken dat Jan
GERRITS overleden is op
29/3/1922 en zijn zoon Nestor GERRITS (betrokken bij de
herstelling -ornamenten - van de kathedraal ) overleden is te
Berchem op 29/9/1975
persoonlijk bezit ik nog veel documentatie in verband
' karel van camp : 'heb tussen2007 en 2012 de meridiaan laten herstellen en uitgebreid
met derde oculus kan daarover twee publicaties opsturen' Renate Vangeel: 'Zeer mooi!' Claudia Vangeel: 'Mooiste plek op aarde!!!'
Steven Scheers: 'Wondermooi !!!!!!'
Michel Van denVelde: 'Dit is een mooi gebouw,maar wie betaalt dat allemaal? Ik als
ongelovige word het stilaan beu te moeten betalen voor al die onzin dat ze ons vroeger
hebben wijsgemaakt. Nu met de AARDBEVING in Haiti hoeveel gaat die Duits (ex hitler
jeugd)
nu wonend in Rome, bijdragen?' Marie-José GHOOS: 'Onze kathedraal is zo mooi,
gelovig of niet, daar moet je van houden, koesteren, zij vertelt meer over het verleden
dan
de vele onzin waarmee de moderne media ons onophoudelijk confronteert, ik ben gelukkig
in
haar nabijheid te zijn geboren en fier in Antwerpen te mogen leven. ' HENRI VAN
DEN
BERGH: 'zo herkent men ANTWERPEN met zijn wereldhaven, dit is UNIEK.'
Français English
|